LXXI Liedeken
I: 263-264
Lyrisch gedicht over een verliefdheid, gegrond op de morele kwaliteiten van het meisje, maar waarvan de beantwoording nog niet zeker schijnt. Des te opmerkelijker is de onverbloemde erotiek van het slot.
Beginregel: En had ick noyt bemint de witte reyne Deuchd,
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622: 99-100 en II: 90 (foutief genummerd 70); Kalff 1890: 353 en 484-485; Knuttel 1929: 269-270; Van Rijnbach 1944: 258-259.
Omvang: 32 verzen, acht strofen van 4 regels.
Versvorm: geheel staand rijmende alexandrijnen met regelmatige cesuur en betrekkelijk weinig ritmische variaties: zie vs. 2, 6, 14, 18 en 21.
Rijmschema: a a b b.
Melodie: Matter 1979, blz. 122-124.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Groot Lied-boeck 1622 II |
5 wat een |
welcken |
wanneer |
wanner |
6 Aenschijn |
aenscijn |
7 Ghy |
Och |
9 droeven |
droeve |
werd |
wart |
12 Maar |
Waar |