LXIX Loff-Liedeken
I: 258-259
Lyrisch gedicht ter verheerlijking van een jonge, dichterlijk begaafde vrouw, die uit haar vele aanbidders kennelijk niet de dichter verkiest, daar deze niet rijk is.
Beginregel: O Roem van Amsterdam!
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622: 97; Liedt-boeck 1644: 13; Liedt-boeck 1677: 15; Kalff 1890: 349-350; Knuttel 1929: 291; Van Rijnbach 1944: 140-141.
Omvang: 49 verzen, zeven strofen van 7 regels.
Versvorm: jambisch metrum met drie heffingen zonder veel ritmische variaties; zie vs. 13, 21, 33 en 45.
Rijmschema: a b a a a a b.
Melodie: Matter 1979, blz. 118-121.
Varianten
Liedt-boeck 1644: de tekst is identiek, met inbegrip van de fout in vs. 10 Wt in plaats van u.
18 In mijn doot: Indien mijn een bez. vnw. is, wordt doot znw. en hoort deze woordgroep bijeen als bijw. bep. bij schaem. Het is echter ook mogelijk, en misschien beter, mijn op te vatten als pers. vnw., en doot als bijwoord; in mijn zou dan kunnen betekenen: in mijzelf, stilzwijgend. (+)
41 Att'lanta: Van de griekse prinses Atalanta, dochter van de boiotische koning Schoineus, wordt verteld dat zij niet wilde huwen dan met de man die haar in een wedloop overwon. Als de gegadigden verloren, werden zij gedood. Toen Hippomenes zijn geluk beproefde, had hij van Afrodite drie gouden appelen gekregen; tijdens de wedloop liet hij die éen voor éen vallen; Atalanta bukte zich om ze op te rapen, raakte dus achterop, en verloor. Deze geschiedenis, door Ovidius beschreven (Metamorfosen X, vs. 560-680) en o.a. door Vondel