Varianten |
|
|
|
Groot Lb. 1622 |
Groot Lb. 1622 II |
Geestigh LB. 1621 |
Liedt-boeck 1644 |
1 waent |
want |
waent |
waent |
13 alle dingen |
veel dinghen |
alle dingen |
alle ding |
19 leelijck mensch |
leelijck |
leelijck mensch |
leelijck mensch |
40 trouwen |
trouwe |
trouwe |
trouwe |
42 noch |
oock |
noch |
noch |
60 Dat ick |
Dat 'k |
Dat ick |
Dat ick |
1 Die: Met dit algemene woord: wie, ieder die - beginnen zeven strofen die stuk voor stuk, meest in vragende vorm, kritiek uiten op zeven ondeugden: eigenwaan; oordelen naar het uiterlijk; oordelen naar de afkomst; trouwen om geld; zelfoverschatting; gebrek aan zelfkennis; onwil om goede raad op te volgen. Door dit algemene en abstracte is het lied sterk verwant met de rederijkers-poëzie.
43 Ghy waert so quaed: Terwijl de vorige zeven strofen vervuld zijn van algemeenheden, heeft deze achtste strofe opeens een persoonlijke toon: de dichter, de minnaar (ick; myn; ick) richt zich rechtstreeks tot een bekende: ghy; u; ghy; en tracht tegenover haar blijkbaar iets goed te maken.
44 de key: Er zijn - of er waren althans - talrijke uitdrukkingen met kei en deze betekenen alle dat men iemand heel of half gek acht; hij heeft de kei in 't hoofd, een kei achter 't oor, hij is met de kei besmet enz. (vgl. WNT VII, eerste stuk, kolom 2049-50). Ook: de kei leutert (of lotert) hem achter 't oor, d.i. schommelt, of rammelt. Dus leyd en lottert (vs. 45): ligt te rammelen. Zie ook lied XI, vs. 21.
48 Maer een onbeschaemde spottert: Het gedrag van een spottert is in algemene zin beschreven in de vzn. 25-27. Door daarnaar, en dus naar het algemene gebrek, te verwijzen tracht de dichter zijn opmerking in de vzn. 44-45 minder erg te maken.
57 mijn eygen liefdsche trecken: Al staan de woorden duidelijk gescheiden, de term liefdsche heeft op zichzelf geen zin. Het is dus wel zeker dat eygenliefdsche is bedoeld, een neologisme in de trant van Spiegel, afgeleid van het znw. eigenliefde.