LXII Bruylofts-Liedt
I: 236-327
Dit lied behoort bij het voorgaande gedicht en dateert dus ook uit het voorjaar van 1612.
Beginregel: De reden door de Tijd bevijnd,
Vindplaatsen: Apollo 1615: (46)-47; Groot Lied-boeck 1622: 89; Kalff 1890: 337-338; Knuttel 1929: 332-333; Van Rijnbach 1944: 132-133.
Omvang: 40 verzen, tien strofen van 4 regels.
Versvorm: jambisch metrum, in het eerste tweetal verzen vier heffingen, in het andere tweetal drie.
Rijmschema: a a b b.
Melodie: Matter 1979, blz. 243.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Apollo 1615 |
14 menigh-formigh |
mennichformich |
19 harts-tocht |
herts-tocht |
33 Gaet dringht |
Voeght t'saam |
36 verhoopten |
verhoopte |
9 Hoe stribb'ligh, oock nochtans vergaert enz.: hoe tegenstrijdig maar toch ook verbonden. De vier elementen zijn geordend in twee paar tegenstellingen: enerzijds vuur-water; anderzijds lucht-aarde.
32 om te scheyden: hetzelfde grapje vindt men in de Klucht vande Koe, vs. 282. Zie Kluchten (ed Jo Daan, Culemborg 1971) blz. 78 en 220.
39 In liefde bloeyen: Uit deze toespeling op de zinspreuk van de rederijkerskamer D'Eglantier kan worden afgeleid dat er daarmee enige relatie moet hebben bestaan; maar behalve de dichter zou het bijv. ook de bruidegom of enig lid van de naaste familie kunnen betreffen. Aangezien Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus in 1611 door D'Eglantier is gespeeld, mag men aannemen dat hij tenminste sinds dát jaar lid van de Kamer is geweest.