later zelfs met expressieve bedoeling is toegepast. Vgl. Stuiveling 1967, blz. 128-151.
26 Cupido: In de romeinse mythologie de god van de liefde (grieks Eros), meestal voorgesteld als een gevleugelde jongen, voorzien van pijl en boog. In sommige mythen is hij de zoon van Venus en Vulcanus, maar er zijn bij Van Mander ook verhalen over een andere afkomst (ed. 1616, folio 6b), waaronder die van Venus en haar minnaar Mars; vandaar het scheldwoord Hoeren-zoon (vs. 45).
28 de smits: de smidse, de werkplaats van Vulcanus, de echtgenoot van Venus. Hij smeedde er niet enkel de bliksem, maar ook de wapenuitrusting van Zeus, en die van de griekse held Achilles (Ilias XVIII, vs. 478-608). Van Mander schrijft uitvoerig over Vulcanus (ed. 1616, folio 12b-14a).
29 Gheeft lust: let op, wees aandachtig. In het Middelnederlands bestaat een woord lust met de bet. van opmerkzaamheid, aandachtig luisteren; veelal in juridisch taalgebruik.
35 Hy sleep het vinnich punt, en leydse op zijn boog: Blijkbaar was het drie-cantich vylen niet voldoende en maakte Cupido de pijlpunt nog wat scherper; leydse: namelijk een van zijn pijlen; zie vs. 33.
36 Die door zyn styve treck: Zowel bij Die als bij zyn is verschil van opvatting mogelijk. Door de overgang van vs. 35 naar vs. 36 ligt het voor de hand Die te doen aansluiten bij boogh, maar de verdere tekst verzet zich daartegen; Die wijst, net als Die in vs. 34, terug op een van zyn pylen (vs. 33 ). En zyn styve treck zal eerder doelen op de krachtige greep van Cupido dan op de veerkracht van de boog. Omdat er een nieuwe handeling plaats vindt, kan men vs. 36 beter als hoofdzin dan als bijzin vertalen: en door zijn krachtig spannen ontvloog deze pijl hem met een snorrend geluid.
37 Jupijn: Jupiter, in de romeinse mythologie de oppergod (grieks Zeus). Over Jupiter schrijft Van Mander uitvoerig (ed. 1616, folio 4b-5b.)
40 Juno: echtgenote van Jupiter, godin van het huwelijk en de voortplanting (grieks Hera), Vgl. Van Mander, ed. 1616, folio 9b-10a.
41 De jeughdelijcke Godt: Apollo, gedacht als een beeldschone baardeloze jongeling, god van de zon, leider van de Muzen, overwinnaar van de draak Python die hem verhinderd had het orakel van Delfi in bezit te nemen. Over Apollo zie men Van Mander ed-1616, folio 46b-47a; over Python idem, folio 6a-b.
55 Phoebus: griekse godheid, identiek met rom. Apollo.
56 Daphne: riviernimf, op wie Apollo verliefd werd. Zij vluchtte voor hem en werd op haar gebed door Jupiter in een laurier herschapen (Ovidius, Metamorfosen I, vs. 452 enz.). Over Dafne als riviernimf en over de laurier zie Van Mander, ed. 1616, folio 7b-8a.
59 Pluto: In de romeinse mythologie de god van de onderwereld (grieks Hades), echtgenoot van Proserpina (grieks Persefone). Zie Van Mander ed. 1616, folio 28a-b.