27 Twee zielen in een Lichaem: De renaissancistische theorieën over de liefde waren sterk beïnvloed door Ficino's Commentaar op Plato's Gastmaal (latijnse tekst 1484), waarvan al spoedig bewerkingen en vertalingen in het Frans verschenen, Blijkens lied XLVII kende Bredero Plato's Gastmaal in elk geval in 1613. Volgens Ficino zijn er twee soorten liefde, de ene is eenzijdig, de andere wederkerig. In dit laatste geval leeft de éen in de ander en omgekeerd. Gelieven laten zichzelf los en naderen de ander, zij zijn dood in zich maar herleven in de ander. ‘In de wederzijdse liefde is er slechts éen sterven maar twee wederopstandingen, want degene die liefheeft sterft in zichzelf éen keer, omdat hij zichzelf verliest, maar hij herleeft in de geliefde, zodra deze zich in vurige liefde van hem meester maakt, en hij herleeft opnieuw als hij zich herkent in de geliefde en er niet aan twijfelt dat hij bemind wordt.’ Zie Marcel 1956, blz. 157.
29 Die woeste vreemdelinghen: In de neo-platonische liefdesmystiek, die dit lied vanaf vs. 25 beheerst, is ook déze terminologie verklaarbaar. In zijn Phaedrus vertelt Plato - in de mythe van de wagenmenner en de twee paarden - hoe de zielen door eigen schuld uit de hemelse heerlijkheid neertuimelen op aarde en zich in een lichaam vestigen. De ziel is dus een vreemdeling op aarde. Het is mogelijk ook woeste in dit verband zinrijk te verklaren. Het middelned. ww. woesten kon o.a. betekenen: iemand uit zijn bezittingen verdrijven, verbannen (Mnl. WB. IX, kolom 2750-2752). Een woestballinc (idem IX, kolom 2747) was een verbannene, beroofd van wat eerst zijn deel was. In deze zin opgevat betekent woeste: van hun oorspronkelijke gelukzaligheid beroofd. (+)
31 Ick voel veranderinghen: ik ben mezelf niet meer, ik raak in extase.
39 Dan die met lust verclaren Het oogh en hert door-viert: Het ligt voor de hand dat die terugwijst naar vreuchde (vs. 37). Met die als enkelvoud moet door-viert het gezegde zijn en wordt met lust verclaren een bepaling, mogelijk in de zin van: met stralend geluk. De vzn. 39-40 betekenen dus: dan die vreugde welke met een stralend geluk oog en hart doorvlamt. Een betere interpretatie is echter mogelijk als men die als meervoud opvat (en dus vreuchde ook); het gezegde is dan verclaren, en door-viert vormt als voltooid deelwoord een achtergeplaatste bijv. bep. bij hert (of bij oogh en hert samen). Nu wordt de verklaring: dan die (vreugden), welke het ontvlamde oog en hart van verrukking doen stralen.
43 stoutelijck: zonder aarzelen.
44 Dat hy daer siet vergaren: Ofschoon dit vs. zich vlot laat verbinden met vs. 45, behoort dit laatste zó stellig bij vs. 46, dat het beter is na vs. 44 een punt te denken.
48 't vee en ghediert: In deze beide termen ligt de tegenstelling tussen de gedomesticeerde, en de in het wild levende dieren.
61 Van cracht en van 't gheschreven: De latijnse grammatici beschouwen de