LVIII Liedt
I: 219-221
Liefdeslied in direkte rede, gericht tot een meisje dat een ander heeft verkoren, maar aan wie de dichter toch zijn liefde betuigt. De naam Annetta (vs. 47) kan duiden op een autobiografische aanleiding. Behalve uit de rijmstructuur blijkt de rederijkersinvloed ook uit de talrijke achtergeplaatste bijv. bepalingen.
Beginregel: Myn sinnen//siet//die minnen//hiet,
Vindplaatsen: Geestigh Liedt-Boecxken 1621: 109-113; Groot Lied-boeck 1622: 78-79; Kalff 1890: 325-327; Knuttel 1929: 43-44; Van Rijnbach 1944: 122-123.
Omvang: 60 verzen, vijf strofen van 12 regels.
Versvorm: afwisselend vier- en drieheffingsmetrum, nogal onregelmatig.
Rijmschema: (a) a b (c) c b (d) d (e) e d (f) f d g (h) h g. De rijmen (a) a, (e) e, (f) f en (h) h zijn dubbelrijmen; in vs. 30 is rijm (e) e bij uitzondering staand rijm. Het geheel maakt een indruk van virtuoze gekunsteldheid.
Melodie: Matter 1979, blz. 110-111.
Varianten |
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Geestigh Liedt-Boecxken 1621 |
60 In u |
in uwe |
8 sucht: heftig verlangen, hartstocht. Dit woord met het daarbij als bijv. bep. behorende vs. 9 kán een bijstelling zijn bij Droefheede, en dan denke men na vs. 9 een punt. Een andere mogelijkheid is, dat er na vlucbt (vs. 8) een punt moet staan, en dat vs. 8b met vs. 9 z'n gezegde vindt in vs. 10, terwijl Myn rouwe snoot (vs. 11) als een soort samenvatting fungeert. (+)
10 haest: weldra.
18 Ick gae weder//op en neder: Vgl. het lied van Hooft: Amaryl de deken sacht, vs. 34-36. (ed.-Stoett, I, blz. 34).