XXXIX Toover-Liedt
I: 157-160
Lied in direkte rede, gericht tot een vrouw die de minnaar door haar verleidingskunsten tot willoosheid toe heeft behekst, zoals Circe het volgens de Odysee de metgezellen van Odysseus had gedaan.
Beginregel: O du Toversche kol,
Vindplaatsen: Geestigh Liedt-Boecxken 1621: 101-105; Groot Lied-boeck 1622: 55-56, met illustratie, speciaal bij de vzn. 36-38; Liedt-boeck 1677: 19-20; Kalff 1890: 287-288; Knuttel 1929: 62-63; Van Rijnbach 1944: 89-91.
Omvang: 60 verzen, twaalf strofen van 5 regels.
Versvorm: overwegend jambisch metrum, met in de vzn. 1-2 drie heffingen, in de vzn. 3-5 vier.
Rijmschema: a a a b b.
Melodie: Matter 1979, blz. 178.
Varianten: Geestigh Liedt-Boecxken 1621 geen.
3 uyt een onsichber rol: Het meisje dat de minnaar totaal aan zich had onderworpen, was natuurlijk geen ‘echte’ heks die aan ‘echte’ tovenarij deed, en zij had haar verleidingskunsten dus ook niet uit eene echt zichtbaar toverboek geleerd.
7 Die mijn besnoert bedwongh: Indien men beide woorden als vervoegde werkwoorden opvat, is het eerste tegenwoordige en het tweede verleden tijd. Het is daarom beter besnoert te zien als voltooid deelwoord, met de functie van bep. van gesteldheid: geketend zijnde.
13 myn slechte Rymery: Uit dit vs. en de paar volgende zou men kunnen afleiden dat dit lied een autobiografische inslag heeft.
23 So vroom, so vrolijck, en so vry: De vzn. 23-25 worden gekenmerkt door een opmerkelijke reeks alliteraties: vr driemaal, nog versterkt door de herhaling van so en de o-assonatie, vijf maal; r tweemaal, zij het deels verborgen (gerust); l driemaal. Het spel met de alliteraties (en soms ook assonanties) is echter al eerder begonnen: vs. 6 t, vs. 11-12 h, vs. 14 p, vs. 16 m, vs. 18 g, vs. 20 k, en zet zich ook verder nog voort, zij het minder geconcentreerd: vs. 34 gr en st, vs. 35 d, vs. 49-50 w en vs. 58 fr.
32 En der versturven le'en: en de ledematen der gestorvenen; dit vs. sluit aan bij vs. 31 en varieert het daar aanwezige woord Kerck-hof. De toverkollen treden dus over het kerkhof en over de daar aanwezige lijken. Bij vs. 33 begint een asyndetische zin, die zowel moet worden aangevuld met En, als met die (samentrekking met vs. 31). Ook deze bijzin (vs. 33-35) wijst terug naar Kollen