XXXVII Bruylofts-liedt
I: 152-154
Gelegenheidsgedicht uit het voorjaar van 1615, bestemd om door de bruiloftsgasten te worden gezongen na de voordracht van het bruiloftsgedicht. Een privédruk, die er stellig zal zijn geweest, is niet bewaard gebleven. In z'n thematiek is het lied een herhaling van het voorafgegane gedicht: een waarschuwing tegen onenigheid en een vermaan aan de bruid om de leiding over te laten aan de man.
Beginregel: O Bruydegom en Heere,
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622: 53; Kalff 1890: 283-285; Knuttel 1929: 341-342; Van Rijnbach 1944: 87-88.
Omvang: 56 verzen, zeven strofen van 8 regels.
Versvorm: overwegend jambisch metrum, met drie heffingen in de vzn. 1, 2, 4, 5 en 8, vier heffingen (of eigenlijk tweemaal twee) in vs. 7; in de vzn. 3 en 6 trocheïsch metrum met vier heffingen.
Rijmschema: a a b a a b (c) c b.
Melodie: Matter 1979, blz. 41.
25 Door eendracht zyn de steden enz.: De strofen 4, 5 en 6 bevatten behalve een algemene aanprijzing van de eendracht ook een typisch renaissancistische beschouwing over de harmonische ordening van alle dingen op aarde en inde kosmos. Misschien heeft Bredero dit motief ontleend aan Hoofts Achilles ende Polyxena (eerste druk Rotterdam 1614). Speciaal het Choor tegen het einde van het tweede bedrijf (vs. 421-468) is daar gewijd aan de eendracht van velerlei hemelse, aardse, stoffelijke, politieke en persoonlijke verhoudingen. Zie dienaangaande Veenstra 1973b, blz. 187-200.
28 De Landen, en de leden: In oude drukken van Lucelle komt dezelfde uitdrukking over: Van landen, leden, saken (vs. 882). De ed.-Zaalberg (Culemborg 1972, blz. 105) kiest voor de variant uit E (1632) steden, terwijl de vraag wordt gesteld of leden niet een drukfout zou kunnen zijn voor lieden. Hier, in vs. 28, echter staat leden in rijmpositie, en aangezien het rijmt op steden (vs. 25) kan het daar niet door worden vervangen. Volgens WNT VIII, tweede stuk, kolom 2018, heeft leden de betekenis van standen. Landen is dan territoriaal, leden staatsrechtelijk van inhoud.