XXIII Een eerlijk Vrijsters antwoort-lied
I: 109-111
Gedicht mer rederijkersinslag (zie vs. 57), waarin een meisje zich richt tot haar minnaar die zich ervan bewust is dat er over hem is geroddeld en aan wie zij nu opnieuw haar liefde betuigt.
Beginregel: Nu hoort mijn vrient gepresen
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622: 32-33; Kalff 1890: 257-259; Knuttel 1929: 37; Van Rijnbach 1944: 65-67.
Omvang: 64 verzen, acht strofen van 8 regels.
Versvorm: jambisch metrum met drie heffingen; in enkele verzen een omzetting: vs. 23, 54, 58.
Rijmschema: a b a b b c b c; zie voor deze strofe ook lied XIX.
Melodie: Matter 1979, blz. 41.
- Antwoort-Lied: Het gehele lied is haar antwoord, maar waarop het meisje antwoord geeft, wordt pas duidelijk als men constateert dat er een ‘vraag-lied’ bestaat dat door gelijkheid van melodie, van omvang en van versvorm er ten volle bij past: lied CXVII (I: 391), door een jonkman gezongen. Er zijn nu twee mogelijkheden: óf lied XXIII is in z'n geheel een antwoord op lied CXVIII, óf men heeft te maken met een beurtzang: iedere strofe van lied XXIII beantwoordt de overeenkomstige strofe van lied CXVII, zoals dit ook het geval is bij de liederen CLII (I: 493) en CIV (I: 358). Deze tweede mogelijkheid blijkt inderdaad de juiste te zijn: de strofen van lied XXIII sluiten stuk voor stuk aan bij de opeenvolgende strofen van lied CXVII (I: 391). Om lied XXIII goed te kunnen interpreteren zal men dus bij elke strofe eerst lied CXVII moeten raadplegen.
11 Na d'kuntschap enz.: naar de kennis die ik van uw innerlijk heb. Er is geen reden om ghemoet (vs. 12) als een verl. deelwoord op te vatten. (+)
28 om loegh: mij over verheugd heb; zie WNT VIII, eerste stuk, kolom 888.
31 Staet op: Blijkens lied CXVII, vs. 31, is de jonkman voor het meisje neergeknield.
36 mijn vrient, mijn lief, mijn Heer: Opmerkelijk is de climax in deze versregel, de stijgende intensivering van de liefdesverhouding en de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid van de vrouw t.a.v. de man. Het woord Heer laat dienaangaande geen twijfel.