XXII Koortsigh Lietje
I: 107-108
Verhalend boertig lied over een verliefd paar dat in alle vrolijkheid met elkaar naar bed gaat.
Beginregel: Als Dirckje in syn Koortse lagh,
Vindplaatsen: Geestigh Liedt-Boecxken 1621: 79-83; Groot Lied-boeck 1622: 31; Liedt-boeck 1644: 11; Liedt-boeck 1677: 13; Kalff 1890: 256-257; Knuttel 1929: 110-111; Van Rijnbach 1944: 64-65.
Omvang: 48 verzen, vier strofen van 12 regels.
Versvorm: in de eerste zes verzen overwegend jambisch metrum, met vier heffingen in de vzn. 1 en 4, drie heffingen in de vzn. 2, 3, 5 en 6; in de vzn. 7-10 suggestief tweeheffingsmetrum (voornamelijk een jambe en een anapest), in vs. 11 meestal weer min of meer jambisch metrum als overgang naar het jambische metrum met drie heffingen van vs. 12.
Rijmschema: a b b a b b c c c c c b.
Melodie: Matter 1979, blz. 38. 68-69.
Varianten |
|
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Geestigh LB 1621 |
Liedt-boeck 1644 |
6 De selve sieckte lette |
De selve sieckte lette |
Ee selleve sieckte lecte |
22 sieckt-ghesellin |
sieckts-gesellin |
sieckis-gesellin |
27 totter doot |
tot der totter doot |
totter doodt |
42 al de |
als de |
al de |
33 mijn Eer: aanspreekvorm van de minnaar, parallel met Mijn Enghel; zie ook lied XXIII, vs. 37.
43 ter noot: Indien de gangbare betekenis bedoeld wordt: ternauwernood, nauwelijks, met binnen het zinsverband als gevoelswaarde: eigenlijk niet, hele-