Varianten |
|
|
Groot Lied-boeck 1622 |
Geestigh LB. 1621 |
Liedt-boeck 1644 |
5 en kreup'le |
en kreup'le |
een kreup'le |
26 een |
ien |
ien |
27 Robynen |
Robyneu |
robijnen |
34 hayrtjes |
hayrtje |
hayrtjes |
37 Trompetters |
Trompetters |
Trompetterts |
38 starck |
strack |
strack |
39 een |
ien |
ien |
57 biestigh |
beestich |
beestigh |
60 giestigh |
gheestich |
geestigh |
5 Ghelijck en kreup'le Snijer: Kleermakers gingen vanwege hun ambacht door voor slappe, zwakke mannen, en bovendien had de manier waarop ze met hun benen gekruist op de naaitafel zaten, tot gevolg dat ze soms wat stuntelig liepen; zie vs. 4.
18 so rongt, wijnt-hongts gewijs: Een windhond heeft geen ronde maar een spitse snuit. Het woord rongt moet dus ironisch zijn gebruikt.
23 Gien schilder souwt soo maken: Kennelijk zinspeelt Bredero hier op het klassieke schoonheidsideaal dat de schilders voor ogen stond ook bij hun portretkunst, al kondigde het onverbloemde hollandse realisme zich in het eerste kwart van de 17de eeuw al duidelijk aan.
28 Heyntje Peus: bijnaam van de duivel, ook wel Heintje Peuzel. Volgens WNT XII, kolom 1454, is de oorsprong van Peus of Peuzel in dit verband onzeker, al kan er verband zijn met peuzelen, opeten, met zinspeling op de dood als alverslinder.
35 en Ys-langs honckje: Eeuwenlang heeft er op IJsland een ras van kleine honden bestaan, 30 à 40 cm hoog en met spitse oortjes, verwant aan de skandinavische Elkhonden. Ofschoon het buiten IJsland weinig voorkwam, moet Bredero het hebben gekend en als parmantig beschouwd. Zie Harry Glover: A Standard Guide to Pure-Bred Dogs (London 1977).
36 veur al niet swack: bepaald niet (dus het tegendeel van) slap, dun; ergo sterk geprononceerd (B.)
40 Wel ionghe nickers vanghen: Voor deze uitdrukking, die ook te vinden is in de Klucht vande Koe, vs. 150 en die door Hooft (later) in een brief wordt gebruikt, zegt WNT IX, kolom 2013: ‘aanduiding van menschen die er onguur uitzien, en waarmede men ‘kleine kinderen naar bed zou kunnen jagen’’. Maar vanwaar deze uitdrukking komt en hoe het vanghen moet worden verklaard, blijft duister. Misschien moet men uitgaan van de opvatting dat men gelijken met gelijken vangt, vinken met lokvinken, andere vogels eveneens met lokvogels, dus eventueel jonge duiveltjes met een oude duivel. Het kan ook zijn dat elk