Groot Lied-boeck 1622 |
Geestigh LB. 1621 |
Liedt-boeck 1644 |
10 herten |
harten |
harten |
22 Boom |
bom |
bom |
29 jyer |
gyer |
ghyer |
43 jy |
gy |
gy |
49 en |
of |
of |
2 aen het knechje: De algemene betekenis: aan de man, moet in dit geval misschien worden toegespitst tot: aan déze man. Uit de context blijkt immers dat er al wel vaker over Marten is gesproken, en ook dat er bij de nicht neigingen bestaan in de richting van een ánder (vs. 31-42).
4 Sprackme lestent: hoort iens Brechje: Uit de interpunctie zou men kunnen afleiden dat er met hoort iens een aanhaling begint, m.a.w. dat de vzn. 4b-6 letterlijk de woorden van Klufjes nicht zouden zijn. Dat is niet het geval. De vzn. 4b-6 en ook nog 7 vormen een tussenvoeging waarmee de oom zijn betoog onderbreekt nu hij ziet dat Brechtje helemaal niet oplet en stug doorgaat met haar naaiwerk. Bij vs. 7a constateert hij dat ze dit heeft neergelegd, zodat hij er bij vs. 7b toe kan overgaan het in vs. 4a afgebroken thema te hervatten.
5 hoe legje staegh en neyt: Waarom Van Rijnbach 1944 (blz. 39) dit vs. verklaart als: ‘lig, zit je te briesen’, is duister. Volgens WNT IX, kolom 1811, kan neien hinniken, briesen, betekenen, maar het is ook een spellingvariant van naaien. Bij de boertige liederen van Bredero, en vooral bij die welke in dialoogvorm zijn geschreven, is het nodig zich de situatie concreet voor ogen te stellen. Dat is niet altijd gemakkelijk en soms niet met volstrekte zekerheid mogelijk. Maar bij de keuze tussen de twee interpretaties dat Brechtje zit te briesen tijdens het maanwoord van haar oom, of dat ze met afgewend hoofd blijft zitten naaien, kan men niet aarzelen. Haar ontstemming blijkt opnieuw uit haar gedrag in vs. 23.
10 van herten: Al kan men het rijmpaar Marten/herten geen onzuiver rijm noemen omdat de vormen hart en hert enkel spellingvarianten zijn waarin geen klankverschil wordt aangeduid, toch maken de versies van 1615 en 1621 het waarschijnlijk dat Bredero zelf de twee rijmwoorden gelijk heeft gespeld, en dat de vorm herten dus voor de rekening van de zetter komt.
13 is soo estelt: is er zó aan toe.
20 Hy het Apen en Meerkatten: Zowel aap en ronde aap als meerkat (d.i. ook een soort aap) komen voor als de aanduiding van een geldstuk; zie WNT I, kolom 527; WNT IX, kolom 407, en Supplement, eerste stuk, kolom 226. De verklaring evenwel dat aap in dit geval zou wijzen op de vorm van een spaarpot, wordt door Stoett afgewezen bij het behandelen van de uitdrukking Hij heeft den aap binnen. Hij acht de betekenis geld ontleend ‘aan de 17de-eeuwsche spreek-