56 niet mier |
niet mier |
nie mier |
62 de schande |
de schande |
dees schande |
63 niet soo bloot |
so niet bloot |
soo niet bloot |
66 mijn Eer |
u Eer |
u Eer |
- Van Gijsjen en Trijn Luls: Men kan deze titel moeilijk opvatten als de aankondiging van een ernstig of stichtelijk lied. De naam Gijs komt voor in enkele spreekwijzen met mal of dronken, en suggereert in het oude kinderversje van holle-bolle Gijs een onverzadigbare gulzigaard. Vgl. WNT IV, kolom 2344. Al komen niet al deze eigenschappen in Bredero's lied aan bod, al kan men zelfs menen dat hij Gijsje een negatieve onmatigheid heeft toebedeeld, aan het malle, althans in stadsogen, valt niet te twijfelen.
De naam Trijn is in de van ouds bekende uitdrukking Wijntje en Trijntje de aanduiding van een venusdiertje, een hoertje. Zie Stoett 1925, blz. 501. De toenaam Luls heeft de vorm van een patronymicum, dus met de betekenis: dochter van Lul. Aldus wordt de vader, en daarmee háar afkomst, gekarakteriseerd als sukkelachtig en suf, uiteraard met nog enige seksuele bijbetekenis. Vel. WNT VIII, tweede stuk, kolom 3312.
De assonantie van de namen Gijs en Trijn heeft meer dan enkel een esthetisch effect, nl. ook de suggestie dat deze twee personages bij elkaar horen en aan elkaar gewaagd zijn.
3 sen tuyg, sen poppe-goed: Via de gewone betekenis van gereedschap en sieraden wordt tuyg in de 17de eeuw ook gebruikt als aanduiding van het manlijk instrumentarium. Bij poppegoed, dat allereerst speelgoed betekent, wordt gedacht aan de manlijke en de vrouwelijke lichaamsdelen ten dienste van het minnespel (vgl. WNT XII, tweede stuk, kolom 3455), maar mogelijk ook aan het eventuele resultaat: pop, zuigeling. Wie er in alle argeloosheid niet aan heeft gedacht dat een boer geen landbouwgereedschap meeneemt naar een stadskermis, en meestal niet over veel sieraden beschikt, kan in de vzn. 43-54 bemerken welk tuyg Gijsje in elk geval wel had meegebracht. De veronderstelling is trouwens toelaatbaar, dat dit nachtelijke hooien al van het eerste ogenblik af de voornaamste bedoeling van het kermisbezoek zal zijn geweest, zeker bij hém.
6 de Eer: Alle elf strofen eindigen met een regel waarin het woord eer de centrale plaats inneemt. Er zijn bovendien nog tien verzen met ditzelfde woord of een afleiding daarvan. Het beheerst dus het gehele gedicht, maar het is in de loop daarvan wel onderhevig aan verandering van betekenis en gevoelswaarde. Aanvankelijk staat het gelijk met traditioneel fatsoen, door opvoeding gevormd gedragspatroon; daarna de gebruikelijke houding tegenover de stadse kooplui en de stedelijke eetmanieren; later, met een wending naar het seksuele: de graag bewezen potentie bij de man, de graag verloren kuisheid bij de vrouw;