wordt expliciet meegedeeld dat de dichter zelf een tijdlang heeft meegedaan aan dit boerenfeest. Binnen het lied suggereert dit uiteraard een eigen ervaring, maar in hoeverre zoiets echt een autobiografisch gegeven is, blijft de vraag.
37 Tuege Piete Kranck-hooft, en Korzelige Kes: Bijnamen op grond van lichamelijke verschijnselen of karaktereigenschappen kwamen veel voor in de eeuwen dat de familienaam nog een uitzondering was. In West-Europa is de burgerlijke stand eerst tijdens Napoleon ingevoerd. De genoemde Pieter was dus kenbaar aan een zeer hoofd, mogelijk eczeem of zweren; maar misschien wordt er gedoeld op een lichte graad van zwakzinnigheid en dan betekent de aanduiding zoiets als ‘gekke Piet’. Korzelige Kes (waarschijnlijk van Kerstiaan, Christiaan) stond blijkens deze suggestieve alliteratie bekend als lichtgeraakt, gauw uit z'n humeur.
38 Kaallenes: Kalenes, een stukje buitendijks land aan de overzijde van het IJ, dichtbij de Buiksloterkerk (B.). De afstand tot Vinkeveen lijkt wel heel groot, maar misschien heette deze boer zo omdat hij daar geboren was of er een tijd lang had gewoond; een zekere toespeling op de armoe is natuurlijk eveneens aanwezig.
47 Ebbert, en Krelis: Bredero heeft in dit lied de grote menigte van bijeengekomen boeren getypeerd (en geïndividualiseerd) door het noemen van telkens andere namen, vaak in hun dialektische vorm. Het zijn er niet minder dan twintig in totaal: Arent, Mieuwes (Meeuwes), Jaap (Jacob), Leen (Leendert), Klaas (Nicolaas), Kloen (bijvorm van kluwen, scheldwoord voor een lompe of onnozele vent; zie WNT VII, tweede stuk, kolom 4196), Frangs (Frans), Kees (Cornelis), Teunis (Anthonis), Jan Schram, Dirk, Symen (Simon), Jan de Doot, Tijs (Matthijs, Mattheus), Barent, Piete (Peter, Petrus), Kes (Christiaan), Brangt (Brand), Ebbert (Egbert) en Krelis (Cornelis).
De virtuositeit om een aantal verzen geheel uit eigennamen te doen bestaan (vs. 17-20) geeft een massaal en daardoor ietwat dreigend effect.
51 Ghy Heeren, ghy burgers: De dichter richt zich in dit vs. tot het luisterende of lezende publiek, waarvoor dit lied bestemd was. Hij staat als dichter tegenover hen, maar dit houdt niet in dat hij voor zijn eigen gevoel sociaal niet tot hun groep behoorde.
54 En drinckt met mijn: De dichter verkiest de omgang met de Heeren onder het genot van een glas wijn boven het kermisvermaak van de boeren, al dronken die bij zulke gelegenheden ook wel eens wijn (vs. 29).