Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 620]
| |
CXCVII Iaar-Lied
Stemme: Staat op Heer toont u onvertsaaght, &c.
Het Jaer wert nuw, de Tijd is oudt,Ga naar voetnoot1
't Gemeene volck vermenichvout:Ga naar voetnoot2
De Werelt was beschreven,Ga naar voetnoot3
Dat yder in zijn eyghen stadt
5[regelnummer]
Souw van zijn hooft en van zijn schatGa naar voetnoot5
Den Keyser schatting gheven.
Joseph treckt op na Bethelem,
De swangh're maghet neffens hem:Ga naar voetnoot8
Maar alsser zijn ghekomen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
De huysen waren soo beset,
Men vant'er bulster nochte bedt,Ga naar voetnoot11
Het was al in ghenomen.Ga naar voetnoot12
Van weyts en van vermoghen lien,Ga naar voetnoot13
Die over al zijn seer ontsien,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En willich inghelaten:Ga naar voetnoot15
Maar Godes vrient en trouwe knecht,
Om zyn aan-sien van buyten slecht,Ga naar voetnoot17
Die sluytmen opter straten.Ga naar voetnoot18
In't hartste vande Winter kout,
20[regelnummer]
Terwijl de Grooten bout en stoutGa naar voetnoot20
| |
[pagina 621]
| |
Verdolen in haar lusten:Ga naar voetnoot21
Den Heer des Hemels wert gebaart,Ga naar voetnoot22
En vindt hier, leyder! op der aard'Ga naar voetnoot23
Gheen plaats daar hy mach rusten,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Als in een oudt verlaten schuur,Ga naar voetnoot25
Helaas! zijn menscheyt viel hem suur;Ga naar voetnoot26
Dies hem de Eng'len loven:
Maar siet eens wat een goedigheyt,Ga naar voetnoot28
De Heer komt in ootmoedigheyt
30[regelnummer]
Selfs uyt zijn troon van boven.Ga naar voetnoot30
Dees bootschap was nauwlicks vertelt
De swerte Herders op het veldt,Ga naar voetnoot32
Of sy lieten haar haven,Ga naar voetnoot33
En toghen daar met yver heen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ghelijck als oock de Wyse deen,Ga naar voetnoot35
Die God haar gaven gaven.Ga naar voetnoot36
Het Jaar vernuwt wel alle Jaar,
Al singhen't wy't nu met malkaar,Ga naar voetnoot38
Wat leght daar an bedreven,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Als wy niet in ons selven treen,Ga naar voetnoot40
En God de Heer met danckbaarheen
Het zyne niet en gheven?
De vrome volghen zyn ghebodt,
En gaan uyt haar self in tot Godt,
45[regelnummer]
Om wie zijt al verliesen:Ga naar voetnoot45
| |
[pagina 622]
| |
Maar 't Werelts volck is soo verkeert,Ga naar voetnoot46
Dat het de Rijckdom meer logeert,Ga naar voetnoot47
En laten God vervriesen.Ga naar voetnoot48
O sotte menschen als wy zijn,
50[regelnummer]
Hoe oordelen wy na den schijn
Van uyterlijcke saken:
Quam Christus sichtbaar, bar en bloot,Ga naar voetnoot52
En bad om huys-vest of om broot,
Hy souw niet in gheraken:Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Elck sluyt de poort van zijn gemoed
Voor God het alder-hooghste goet,
Die dat gedooght met smarten,
Hy werd ter wereld niet geteeltGa naar voetnoot58
In overvloed van lust en weeld,
60[regelnummer]
Maar in gebroken harten.Ga naar voetnoot60
In stallen daar de beestigheyd
Der sonden zijn gantsch uytgeleyd,Ga naar voetnoot62
Daar 't alles is doorluchtigh.Ga naar voetnoot63
De sulcke lieft hy aldermeest,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En maacktse door zijn goede Geest
In waarheyd recht Godvruchtigh.
Wie God uyt liefd' en yver mind,
Die gaat tot God, daar hy hem vind:
Dats' in zijn eygen leden.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Neemt als een Bijtjen u genot,Ga naar voetnoot70
En wilt u grooten overschotGa naar voetnoot71
Aan Gods armen besteden.
|
|