Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 623]
| |
CXCVIII Aendachtigh GesanghWie dat so dol als onbedachtGa naar voetnoot1
Zijn lusten wil na-iagen,
Die wert in't lest als onverwachtGa naar voetnoot3
Van Godes hant geslagen:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wt alle weelden onbewaant,Ga naar voetnoot5
Waar door de mensch vaack wert vermaant,Ga naar voetnoot6
Dat hy met goet opmercken,Ga naar voetnoot7
Moet matigen zijn wercken.Ga naar voetnoot8
Het is een zalighende deucht
10[regelnummer]
Van Goddelijcke krachten,
Datmen van in zijn ionge Jeucht
Zendt opwaerts zijn gedachten:
Na den volmaackten hoogen throon,
Daar alle dinghen zijn so schoon,
15[regelnummer]
Van binnen en van buyten,
Als wy niet konnen uyten.Ga naar voetnoot16
Ghy moet, o sterffelijcke Lien!
Aan't aartsch u niet vergapen,
Maar selfs de groote Schepper zien,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
In 't geen hy heeft geschapen:
So en vindy ter werelt nietGa naar voetnoot21
Daar ghy geen Godheyt in en ziet,
Soo salt u al bevallen,Ga naar voetnoot23
Want God ist al in allen.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 624]
| |
25[regelnummer]
Maar menig spreeckt wel met de mont
Van Godvruchtige saken,
Die hem niet eensjes aen de grontGa naar voetnoot27
Der Zielen selfs en raken.
Maar die bedriegelijcke geest,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Bedrieght zijn selven aldermeest:
Hoe heyligh datse schijnen,
De Heer die kent de zijnen.Ga naar voetnoot32
De vromen komt wel tot een val,Ga naar voetnoot33
En die't noch houden staande,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die weet niet of hy vallen sal,
De duyvel is na-gaende.Ga naar voetnoot36
Een yegelijck die heeft zijn strijd,
Wy kunnen in een kleene tijd
Soo menighmael verkeeren,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Gelijck wy dag'lijcks leeren.
Maer die hem reuckeloos vergeetGa naar voetnoot41
In eenen slaep der sonden,
Die send God toe een schynend' leet,Ga naar voetnoot43
Dat na werd lief bevonden.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Het schranckel, wanckel avontuurGa naar voetnoot45
Dat wend zijn raden alle uur,Ga naar voetnoot46
God laet, om best, de vromenGa naar voetnoot47
Veel ramps en druckx opkomen.Ga naar voetnoot48
| |
[pagina 625]
| |
Maer den getroosten hoop op GodGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Hem kan geen quaed doen suffen,Ga naar voetnoot50
Daer is geen so rampsaligh lot
Dat hy niet kan verbluffen.Ga naar voetnoot52
't Gemoed is onbeweegt en vast,
Het draeght zijn lief gelijck zijn last,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Het siet altijd een open,Ga naar voetnoot55
Om 't beste te verhopen.
|
|