Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 563]
| |
CLXXVIII Brvylofts - dicht, Ter Eeren
| |
[pagina 564]
| |
En soo veel als ick kan getuygen van u wercken:
Het menschelijck vernuft dat doch niet vart en siet,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Heeft vyantschap met god, en vat het Godlijck niet,Ga naar voetnoot20
Maer na de gaven Heer die ghy mijn hebt gegeven,Ga naar voetnoot21
En naer het gene dat door u Geest is geschreven,Ga naar voetnoot22
So ty ick dan te werck, op 't geen ghy myn in geeft:Ga naar voetnoot23
Nae dat de groote god op 't water had gesweeft,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
En dat hy nae zijn lust, en Godlijck wel behagenGa naar voetnoot25
Alles geschapen hadd' in ses verscheyde dagen,
Soo schiep hy voor het laetst de aldereerste Man,Ga naar voetnoot27
Waer aen zijn wysheyt deed een wonder proef-stuck an,Ga naar voetnoot28
Hy nam een klomp of kluyt die hy soo leïch kneden,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En bieck daer af een mensch, een mensch met al zijn leden,Ga naar voetnoot30
Een mensche hem gelijck, en nae zijn Godheydts sin,
En blies hem door de neus het levend adem in:
Ga naar voetnoot32
Soo wiert den eerste mensch met lijf en ziel geschapen,
Die sonder Godes kracht noch in het stof sou slapen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Soo wert den eerste Mensch met lijf en Ziel gemaeckt,
Soo is den Adam eerst an lijf en Ziel geraeckt.Ga naar voetnoot36
Soo wiert de eerste Man tot eeuwigheyd geboren,Ga naar voetnoot37
Die tot een Coningh selfs van god was uytverkoren.Ga naar voetnoot38
Die tot een Coningh selfs van god werdt voortgebracht,
40[regelnummer]
Tot Heerscher, en tot Heer van 't dierelijck geslacht.Ga naar voetnoot40
Het lustigh Paradijs, de wereldsche warandenGa naar voetnoot41
Stelt hem der Heeren Heer als eenigh Heer in handen.Ga naar voetnoot42
Gelucksalige Man! die soo veel wert vereertGa naar voetnoot43
By wien der Hem'len God soo minnelijck verkeert.Ga naar voetnoot44
| |
[pagina 565]
| |
45[regelnummer]
Hoe hoogh is u geluck? O Vader aller menschen!Ga naar voetnoot45
Och soudy wel, seght my, yet grooters konnen wenschen
Als Gods aenschijn te sien? O neen ghy, waerlijck niet;
Want wie dat eens aenschout, het grootste wonder siet.Ga naar voetnoot48
De schoone Godheyt is soo hoogh, soo groot van krachten,
50[regelnummer]
Datse geen sterflijck mensch kan sien dan met gedachten,Ga naar voetnoot50
Zijn goedheyt is soo goed, sulcx dat sy niet en doetGa naar voetnoot51
Dan dat wel wenschelijck en heylsaem is en goet.Ga naar voetnoot52
De onbegonnen god, begon zijn groote wercken,Ga naar voetnoot53
Met zyne wijsheyd selfs wel grondigh aen te mercken:Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Hy vandse alle goed, bequaem en nae zijn wensch,Ga naar voetnoot55
Behalven als alleen de Gade-Loose mensch,Ga naar voetnoot56
De Schepper deed een slaep over syn schepsel komen,
En heeft een Ribbe uyt de slapers rugh genomen,Ga naar voetnoot58
En schiep daer af een Vrou, ô sonderlinge kracht!Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Een Vrou werdt uyt een Man ter wereld voort gebracht,
En Adam toegevoeght: Die sy nau was verschenen,Ga naar voetnoot61
Of hy riep, met een schreeuw, Dit 's been van mynen beenen,Ga naar voetnoot62
En vleesche van mijn vleesch. O heymelijck gemoedt!Ga naar voetnoot63
Hoe krachtigh is de treck, en kennis van ons bloedt?Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Hoe dickwils propheteert de Geest ons van te voren,
Wat ziel tot onse ziel van Gode is geboren?Ga naar voetnoot66
Vol-doende-groote-God, doen hebdy ingesetGa naar voetnoot67
Den Heyl'gen Echten-Standt, de Goddelijcke Wet.
Ghy gaeft de mensch zijn Gay, en voorts was 't u begeerenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Dat hy hem met zijn zaet mocht wassen en vermeeren.Ga naar voetnoot70
| |
[pagina 566]
| |
O goetheydt sonder endt! al wat ghy hebt geplantGa naar voetnoot71
Stelt ghy (o Maker!) selfs in uwe maecksels hant:
Ghy maeckt hem u gelijck, O wat genadigheden!
Ghy set hem tegen 't Oost, inden Lust-hof van Eden,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Toch met een peen des doodts, indien hy hem vergaetGa naar voetnoot75
In 't eten vanden boom des wetens goed en quaet:
Maer List en Licht-geloof die doen ons god-vergetenGa naar voetnoot77
Noch alle daegh de vrucht daer wy de dood aen eten,
En dat was Adams val in 't lustigh Paradijs,
80[regelnummer]
Leerdt nu met anders scha, O Bruydgom! sydy wijs.Ga naar voetnoot80
O Bruydgom! sydy wijs, soo leerdt aen Adams schade
En bruyckt doch danckbaerlijck de volheyd der genade,
Die u de Heere doet. Aensiet u lieve Bruyt
Hoe blinckt haer schoone Deughd ten kuysschen oogen uyt:
85[regelnummer]
Haer zeden en gelaet de grootste ziel sou troonenGa naar voetnoot85
Beweeghlijck uyt syn borst om steets by haer te woonen.Ga naar voetnoot86
En voeldy niet een kracht, en tuygingh in u bloet,Ga naar voetnoot87
Dat dit u halve ziel u eygen wesen moet?Ga naar voetnoot88
Ick houd gewis en vast. En siedy daer niet blaken?Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Daer wassen Roosen op haer Lely-witte Kaken,
Haer soete roode mont die toont u seer verblyt,
Dat ghy haer hooghste goed, en al haer leven zijt.
O lieffelijcke Bloem! van d'alderbester lof,Ga naar voetnoot93
In 't oosten niet gezaeyt, maer in 't soete VVester-hof,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Dat d'Opper Bou-Heer selfs den Bruydegom van HeedenGa naar voetnoot95
Tot eeuwigh gunnen wil in wenschelijcker vreden.Ga naar voetnoot96
| |
[pagina 567]
| |
Dat uyt u VVester-hof mach werden voort gebracht,Ga naar voetnoot97
(God-vruchtige Kristijn!) Een Kristelijck geslacht,
Die in een ronde kringh u disch mogen besluyten,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Gelijck een Groene-Boom met jonge Groene-Spruyten,
Een çingel-trans hem maeckt, en roept als ghy dit siet:Ga naar voetnoot101
Van Heeden is dit huys een saligheyt geschiet!Ga naar voetnoot102
Van Heeden moet u t'saam soo veel voorspoets geschieden,
Als God u geven kan, O brave Ionge-lieden!
105[regelnummer]
Van Heeden wensch ick u, o waerdige Kristijn!
Dat ghy noch binnen 't Iaer mooght blye-Moeder zijn.
't Is tegen mijn beroep mijn wyser yet te leeren,Ga naar voetnoot107
Ick wijs u vanden Mensch op 't eygen VVoordt des Heeren,
Dat is van sulcken kracht, voor die 'taendachtich leest,
110[regelnummer]
Dat het de Zielen troost door Godes Heyl'gen Geest:
Geen moeden soo verlaen met droefheyt, noch met plagen,Ga naar voetnoot111
Of daer in vindmen raet om wel zijn kruys te dragen.Ga naar voetnoot112
Komt u de Zegeningh van God in overvloet;
Danckt God, besit u schat met een gelijck gemoet,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Want nae des werelts loop die dingen haest verkeeren,Ga naar voetnoot115
Men moet sich voor de noot, de noot, te dulden leeren.Ga naar voetnoot116
Noch loop ick uyt de tret dien ick docht eerst te gaen,Ga naar voetnoot117
V wysheyd duyd' in 't goed mijn al te stout bestaenGa naar voetnoot118
Eersamen Bruydegom, wilt goedichlijck gedencken,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Dat yeder een is mildt in ander raet te schencken.Ga naar voetnoot120
Gaet, doet als ghy behoordt, gaet henen alle bey:
En plant u eerste vrucht op d'eerste nacht van Mey.
|
|