Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 556]
| |
CLXXV Liedeken van mijn selven
Stemme: Esprit qui souspirez, &c.
Hoe star-ooght mijn gesicht? wat mach 'tgepeyns bedelven?Ga naar voetnoot1
Wat isser in mijn breyn dat tot den Hemel klimt?
O klare Spiegel van de kennis van mijn selven.
Ghy toont my't kundich quaet dies my het herte krimpt.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ick selve sie mijn self met schricken en met schreumen,Ga naar voetnoot5
Mijn siel is soo bebloet, dat icker selfs of schurck,Ga naar voetnoot6
Ach etterachtigh beeldt! mijn krachten die verkleumen,Ga naar voetnoot7
Ick vrees meer voor mijn self als voor den quaetsten Turck.Ga naar voetnoot8
Ick selve ben mijn self, en God den Heere tegen:
10[regelnummer]
Ick selve haet mijn self, en lief my in de schijn:Ga naar voetnoot10
Ick selve die ben self tot mijn verderf genegen,
Hoe wel mijn selven ick schijn vorderlijck te zijn.Ga naar voetnoot12
Want my verleyt en vleyt het vleyschelijck verkiesen,Ga naar voetnoot13
Als ick na wensch en wil my lodder inde lust:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Doch als ick die geniet, so doetse my verliesen
Mijn naem, mijn goede faem, en mijnder sielen rust.
| |
[pagina 557]
| |
Hoe dickwils heb ick self mijn selven gaen bekyvenGa naar voetnoot17
Van sonden, die ick self voor God den Heer beken,
Ick neem wel dickwils voor de boosheyt uyt te dryven,
20[regelnummer]
Maer wat ick doe of laet, ick blijf vast die ick ben.Ga naar voetnoot20
Helaes, dat ick mijn self geen wetten en kan maken,
Die mijn verpenen straf, of locken tot het goedt,Ga naar voetnoot22
Dat doet mijn droeve ziel vaeck bitt're tranen braken,Ga naar voetnoot23
Met suchten die gepranght, geparst syn uyt mijn bloedt.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Maer wien sal ick mijn leet meer als mijn selven klagen?
Die selve heb verschult door 't boeten van mijn wil:Ga naar voetnoot26
Dus moet ick met gedult mijn smart oock selver dragen,
En klagense aen God, en swygen voorder stil.Ga naar voetnoot28
Ist dat yemant syn self noch niet en kan bekennen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Die treet in zijn gemoet, en biechte hem voor God,Ga naar voetnoot30
Met waer berou en boet: so sal hem Christus wennen,Ga naar voetnoot31
En brengen door de deught tot dienst van Gods gebod.
O groote Coningh die de gulde heyl'ge rijcken
Der Hemelen besit, en alles over-heert:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Laet in mijn selven doch u lieve goetheyt blijcken,
En van den dwael-wegh my genadelijck bekeert.Ga naar voetnoot36
|
|