Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 530]
| |
CLXVI Liedt
Stemme: Esprits qui souspirees, &c.
Als 't oogh van mijn gemoed aendachtigh gaet aenschouwenGa naar voetnoot1
De vvereld en de mensch die hier soo dwerligh sweeft,Ga naar voetnoot2
So moet ick, en ick kan 't, met reden staende houwen
Dat in een stage dood het arme schepsel leeft.
5[regelnummer]
Het arme schepsel leeft gestadigh in zijn sterven,
Grenst aen zijn laetste nacht, gaept na de laetste sucht,
En moet, eer hy dat denckt, het vvaen-schijn-leven derven,
Hoe mach 't een leven zijn dat schichtigh van ons vlucht?Ga naar voetnoot8
Recht als 't speel-siecke kind, met pijpjens gaet op-blasenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Zijn bellen rond en hol tot inde dunne vvind:Ga naar voetnoot10
So is dit leven hier. Daerom ghy aerdsche dwasen
Tast, grijpt, en siet hier na vvat dat ghy dan al vind!
Och arm! een groote Niet is al het smenschen leven.Ga naar voetnoot13
Een schaduw en een droom, een vertooning, een spel,
15[regelnummer]
Een schijn-ried, een onrust, een kruyce, daer benevenGa naar voetnoot15
Een heel onseecker ding, een doodelijck gequel.
De Werelt fraey vermomt, hoe schoon dat sy mach schynen, En is niet anders als een dool-hof, een vvoestijn,
| |
[pagina 531]
| |
Een rasery, een kuyl, een pijnbanck om te pynenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Haer sotte Lievers die noch in haer kercker zijn.Ga naar voetnoot20
Al die door lust of dwangh haer dienen gaen, of eeren,Ga naar voetnoot21
Die haet die vvaerheyt eel, en liefd' de loghen snoot,Ga naar voetnoot22
Die niet en mindt den Heer, den Heere alder Heeren,
En is die niet (o mensch!) een levendige doot?Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ghy die dit singht of leest, of die dit hoort verhalen,
Bedrieght u selven niet met dese ydelheyt:
Maer soo ghy hebt gedoolt, en vvilt niet blyven dwalen,
En soeckt den vvaren vvech die tot den leven leyt.
Christus die is de vvech, de vvaerheyt, en het leven,
30[regelnummer]
Bidden vvy onse God, zijn al-hulp-rijcke handt,Ga naar voetnoot30
Sal ons van alles veel en overvloedigh geven,
En een blijf-soete vreughd in 't eeuwigh Vaderlandt.Ga naar voetnoot32
O opper Prins, en Heer, laet u genade-stralenGa naar voetnoot33
Op u verloren zoon, op mijn bedroeft aenschijn:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Nae uwe goedtheyd groot, uyt medelyen dalen,
Soo sal ick door u dood in 't vvare leven zijn.Ga naar voetnoot36
|
|