Groot lied-boeck

[p. 507]

tekstkritische noten

CLVIII Nieuw Liedeken

Als d'ooghen schoon,
Die myne siel besworen,²
Mijn steel-wijs noon³
Met anminnich bekoren,
Soo moet ick doon,⁵
Soo moet ick doon⁶
Mijn wrevle moet, gheboren
Wt spijt en hoon.⁸

Soo veel vermach
De waertste Vrou der Vrouwen,¹⁰
Dien ick aensach
Met al te groot betrouwen:
O hart ghelach!¹³
O hart ghelach!
Vervloeckt, soo moet ick houwen¹⁵
Die layde dach.¹⁶

Doen ick verkoor¹⁷
Om eeuwelijck te minnen,
De glans en gloor¹⁹
Der Amstelsche godinnen.²⁰

CLVIII
In 1622 blz. 100-101. Ook in Geestigh Liedt-Boecxken, 1621. In vs. 1 het eerste woord in romein kapitaal met grotere initiaal A.
71 al volgens 1621; in 1622: ick

2 besworen: betoverden, aan hun macht onderwierpen.

3 Mijn: mij; steel-wijs: op steelse wijze, heimelijk; noon: uitnodigen.

5 doon: doden, teniet doen.

6 wrevle moet: wrevelmoedigheid, ontstemming.

8 spijt en hoon: teleurstelling en smaad.

10 waertste: uitnemendste.

13 hart ghelach: hard gelag, bitter lot.

15 soo: wijst terug op Vervloeckt; de komma is overbodig; houwen: achten.

16 layde: droevige, treurige; het vs. loopt door in de vzn. 17-20.

17 Doen: toen.

19 De glans en gloor: de stralendste, de edelste.

20 godinnen: schone jonge vrouwen.

[p. 508]

 

Nu is te loor,

 

Nu is te loor

 

'tGoetduncken van mijn sinnen,²³

 

Dat mijn quam voor.²⁴

 

 

25

Want doen quam my²⁵

 

Met holle hoopen asen²⁶

 

Pluymstrijckery,

 

Vol wints en opgheblasen

 

Van Hovaerdy,

30

Van Hovaerdy,

 

En licht gheloof, der dwasen³¹

 

Aarts Kettery:

 

 

 

Dit is de seckt,³³

 

En dwaling van de wysen:

35

Die 't breyn vergeckt³⁵

 

Van jonghe en van grysen,

 

Dien sy bedeckt,³⁷

 

Dien sy bedeckt,

 

Beveynst, weet aen te prysen.³⁹

40

Daar 'thert na treckt.⁴⁰

 

 

 

Ach ydelheydt!

 

Ach nietich overmoghen⁴²

 

Door't onderscheyt

 

Van waerheyt en van loghen:

45

Ben ick bekeyt,⁴⁵

23 'tGoetduncken: het oordeel.

24 Dat: wijst terug op Goetduncken; mijn quam voor: mij voor de geest kwam.

25 doen: toen.

26 Met holle hoopen: met ijdele verwachtingen; misschien is het enkelv. hoope(n) bedoeld; asen: voeden.

31 licht gheloof: lichtgelovigheid.

33 Dit is de seckt enz.: dit is wat de wijzen sectarisme en dwaling noemen (?)

35 vergeckt: benevelt, verdwaast.

37 bedeckt: op verbloemde wijze.

39 Beveynst: op veinzende wijze. De punt na dit vs. denke men weg.

40 Daar: datgene waar; object bij aen te prysen; na: naar.

42 nietich overmoghen: nietswaardige overmacht; na dit woord denke men een uitroepteken.

45 bekeyt: bekaaid, teleurgesteld.

[p. 509]

 

Ben ick bekeyt,

 

En vind my selfs bedroghen⁴⁷

 

Door 't quaet beleyt.⁴⁸

 

 

 

Wel die met raet⁴⁹

50

De saken overweghen,

 

En voor de daet⁵¹

 

Afmercken eens te deghen⁵²

 

Het goet en quaet,

 

Het goet en quaet,

55

En watter is gheleghen

 

An't schoon ghelaet.⁵⁶

 

 

 

Dat was dat mijn⁵⁷

 

Soo licht'lijck kon verleyen:⁵⁸

 

Ach schoone schijn!

60

Ach troetelen! ach vleyen!⁶⁰

 

Ach Maechdekijn!

 

Ach Maechdekijn!

 

Hoe bitter doet ghy scheyen⁶³

 

Den Dienaer dijn?

 

 

65

Al waer verwoedt⁶⁵

 

Van nijt mijn hart ontsteken,⁶⁶

 

Al soodt mijn bloedt⁶⁷

 

Wt lust, om my te wreken:

 

Een lonckje soet,

70

Een lonckje soet

 

Sou al de gramschap breken⁷¹

 

Van mijn ghemoet.

47 selfs: zelf.

48 't quaet beleyt: ondoordacht gedrag.

49 Wel die: wel hem die; met raet: met rede, met overleg.

51 voor de daet: alvorens te handelen.

52 Afmercken: bepalen, tegen elkaar afwegen; vgl. WNT I, kolom 1199-1200.

56 't schoon ghelaet: het fraaie gedrag, uiterlijk.

57 Dat was dat mijn: Dat was het wat mij.

58 licht'lijck: gemakkelijk.

60 troetelen: liefkozen.

63 scheyen: scheiden, heengaan.

65 verwoedt: woedend.

66 ontsteken: ontstoken, ontbrand.

67 soodt: ziedde, kookte.

71 al: heel.