Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 476]
| |
CXLIV SonnetGhy Moeder van de Min, die met u held're lichtenGa naar voetnoot1
Verjaagt de woeste Wint, end' 'trasende tempeest,Ga naar voetnoot2
U boorte plaets de Zee, u leven is geweestGa naar voetnoot3
Om hier int groote ront, u soeticheydt te stichten.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
O Venus waarde Vrou, doet doch de Winden swichten,Ga naar voetnoot5
Diens bulderent gewelt, verschricken mynen gheest,Ga naar voetnoot6
En maacken 'twater vadt, end' mynen vaart bevreest.Ga naar voetnoot7
Want haer spuwend' gewelt, myn verderf schijnt te dichten.Ga naar voetnoot8
Geleydt myn Schip, myn Vrou, end' ghy gunstige Star,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Drijft van den Hemel wech dees duyster Wolcke var.Ga naar voetnoot10
Op dat ic lichteloos niet heel en ga verloren,Ga naar voetnoot11
Sonder u blinckend' hooft, end' glinsterich Aenschijn
Schijn ic in wanhoops Zee, begraven schier te syn,
Wiens water-ad'ren my, gantsch driegen te versmoren.Ga naar voetnoot14
|
|