Groot lied-boeck

[p. 474]

tekstkritische noten

CXLIII Liedt

Hou, Herder slecht // waar treckt de loop dus heen?¹
(De Liefst oprecht // te Off'ren myn gebeen
Ja hert en sin // in will'ghe slaverny)
Wech met de Min // t'is niet dan kasserry.⁴

Het is wel waar // ick ken myn cleene macht,
Dat niet een haar // Ick, by heur ben geacht,
Maar t'out gepeys // van dese schoon Goddin⁷
Siet int Fourneys // myn Ziel door heete Min.⁸

Want als ick weer // aensie dees waarde Vrouw
Vermeert 'tbegeer // en 'tverdubbelt myn rouw,¹⁰
Haar schoone glans // en lieffelijck ghedaant
My nu althans // tot d'ouwe Liefd' vermaant.¹²

Door u ghesicht // so lijd ick Garen Brandt,¹³
Wiens Fackels licht // verlicht myn dom verstant¹⁴
Hoe wel ick swerf // na 't geene dat myn schaat¹⁵
Ja leevend' sterf // veel duysent dooden quaat.

CXLIII
In 1622 blz. 86. In vs. 1 grotere initiaal H. In de vzn. 13, 27 en 29 enkele woorden in romein.
21 Maar in 1622: Waar

1 Hou: wel, wacht, kom; uitroep met velerlei betekenis; Herder slecht: eenvoudige herder; met deze woorden spreekt de jonkman zichzelf aan. Het is ook mogelijk dat vs. 1 en vs. 4 door een ander worden gezegd.

4 niet: niets; kassery: bedrog.

7 t'out gepeys: het herdenken van vroeger.

8 Siet: ziedt, kookt; Fourneys: smeltvuur, smidsvuur.

10 rouw: verdriet, leed.

12 nu althans: nu, op dit ogenblik; vermaant: aanspoort.

13 u ghesicht: uw ogen; lijd ick Garen Brandt: duld ik gaarne te branden; met woordspeling op Bredero's voornaam.

14 Wiens: waarvan de; wijst terug naar ghesicht; Wiens fackels licht: waarvan de lichte vlam.

15 swerf: dool, op zoek ben naar; dat myn schaat: wat mij schaadt.

[p. 475]

 

Doch in ootmoedt // werp ick my sellifs neer

 

Voor u te voet // verschoont myn trots begeer¹⁸

 

U heuschen aardt // laat blijcken op het minst¹⁹

20

Ick bendt niet waardt // al wens ick dese winst.

 

 

 

Maar belght myn Vrouw // dat een so slechten slaaf²¹

 

Als ick my houw // staat na de waartste gaaf:²²

 

Maar niet dat ghy // maer ick sal u ontsien²³

 

Heerscht Liefste vry // wat wilt ghy my gebien.²⁴

 

 

25

Wat u Hert lust // ghy crijcht wat u behaacht

 

Van die d'Aard kust // die uwe Voeten draacht²⁶

 

K'droech u op d'hand' // nam ghy't Princes int goet:²⁷

 

Komt sulcken brand' // ws dienaers te gemoet.²⁸

 

 

 

Princes te hooch // ick myn begeer gevoel

30

Voorwaar sat ooch // waart ghy myn wit myn doel,³⁰

 

Och soot syn mocht // maar soot niet mach geschien?³¹

 

Nemt u genocht // in my dat ick u dien.³²

18 verschoont: verontschuldig.

19 heuschen: hoffelijke, vriendelijke; laat blijcken: toon, bewijs.

21 belght: wordt boos; of maakt het boos; slechten: nederige.

22 my houw: mij acht; staat na: dingt naar, streeft naar: de waartste gaaf: nl. haar wederliefde.

23 Maar niet dat ghy: echter niet zodat gij mij moet ontzien, want ik zal u ontzien (ontzag hebben voor).

24 Heerscht: heers, oefen uw macht uit; gebiedende wijs; Liefste: aangesproken persoon.

26 Van die: van hem die; die: welke, behoort bij Aard.

27 nam ghy't int goet: nam jij het niet kwalijk, als jij het zou toestaan.

28 ws: uws, van uw.

30 sat ooch: donker oog, meisje met je donkere ogen.

31 Och: uitroep van groot verlangen; O, als dát eens werkelijkheid mocht worden!

32 Nemt u genocht in: schep vreugde in, heb welgevallen aan.

- Op: op de wijze van.