Groot lied-boeck

[p. 460]

tekstkritische noten

CXXXIX Nieu - Liedeken

Ooghen vol Majesteyt
Vol grootsche Heerlijckheden:
Hoe komt dat ghy nu scheyt³
Van u Eerwaerdigheydt
En soete aerdigheyt:⁵
Laas! wat lichtvaerdigheyt⁶
Aanneemdy sonder reden?

Van waar komt dit versmaan?
Voorwaar ick kant niet sinnen,⁹
Noch geenerwijs verstaan
De oorsaak van dit gaan:¹¹
(U quelt misschien, een waan)
Soo ic u heb misdaan
'T is met te veel te minnen.

Die Waan quelt u misschien
Dat ic u soeck te vryen¹⁶
'K heb noyt soo hoogh gesien¹⁷
Of ic wist wel op wien:
Want die machtighe Lien¹⁹
Die soecken te ghebien²⁰
En dat can ic niet lijen.

CXXXIX
In 1622 blz. 81. In vs. 1 grotere initiaal O. Het lied is geschreven voor Magdalene Stockmans, in de eerste helft van 1618. Een handschrift waarschijnlijk uit juli 1618, maar waarvan niet volstrekt vaststaat dat het een autograaf van Bredero betreft, is bewaard gebleven (Gem. Archief Amsterdam; facsimile in Memoriaal van Bredero, blz. 169-173). Dit handschrift geeft de strofen 6 en 7 in omgekeerde volgorde.

3 komt: komt het; scheyt Van: ontrouw wordt aan.

5 aerdigheyt: bevalligheid, lieftalligheid.

6 Laas! wat lichtvaerdigheyt enz.: helaas, wat voor lichtvaardige bewering neem je zonder grond als waar aan.

9 sinnen: begrijpen.

11 gaan: heengaan, zich afwenden.

16 te vryen: naar uw hand te dingen.

17 'K heb noyt enz.: ik heb mijn oog nooit geslagen op iemand boven mijn stand zonder me ervan bewust te zijn wie ik voor me had.

19 die: de.

20 soecken: zijn erop uit.

[p. 461]

 

Ick ben te groot van moedt²²

 

Om yemandt yet te achten²³

 

Om Rijcdom, of om goedt

25

Sot is hy die't ooc doet:²⁵

 

Ic prijs u Edel bloedt;²⁶

 

Dat God'lijc is ghevoedt

 

Met Hemelsche ghedachten.

 

 

 

Daar ghy, myn vaack met speest²⁹

30

Als ic hier quam verkeeren³⁰

 

Ootmoedich, en bevreest³¹

 

Voornaamlijck aldermeest

 

Om u geswinde gheest!³³

 

'K heb noyt soo stout geweest³⁴

35

Dat ic u dorst begheeren.³⁵

 

 

 

Maar lieve oogjens bly

 

En heught u niet het wencken?

 

En t'gluuren van ter sy?

 

En t'loncken teghens my?

40

Soo vriendelijc als vry?⁴⁰

 

Nochtans op vryery⁴¹

 

Heb ick noyt willen dencken.

 

 

 

Hoe sou eender van staet,⁴³

 

Als ick, dat dencken kunnen?

22 groot van moedt: fier, nobel. Dus: ik voel me er te goed voor.

23 yet: ook maar enigszins.

25 ooc: wel.

26 u Edel bloedt: uw bloed als drager van uw edele zielskracht.

29 Daar... met: waarmee; speest: gespijzigd hebt.

30 quam verkeeren: op bezoek kwam.

31 bevreest: vol ontzag.

33 geswinde: vlugge.

34 stout: overmoedig.

35 begheeren: nl. tot vrouw.

40 Soo vriendelijc als vry: even welgezind als vrijmoedig.

41 op vryery: aan een huwelijksaanzoek; vgl. vs. 16.

43 eender van staet, Als ick: iemand van mijn stand.

[p. 462]

45

Hy mocht: door feyl van raat,⁴⁵

 

Oft om syn eygen baat:

 

O Vrouwelijck Cieraat!⁴⁷

 

Ick sou u soo veel quaat

 

Om myn niet mogen gunnen.⁴⁹

 

 

50

Ghy ziet mijn Liefde in,⁵⁰

 

Met inderlijck meedooghen,⁵¹

 

Ick kent, dat ick (Vriendin)⁵²

 

U als myn Ziel bemin,

 

Maer eer ick meer begin,⁵⁴

55

Ghy sluyt my uyt u sin,⁵⁵

 

En bandt my van u ooghen.⁵⁶

 

 

 

Ooghen! ist dat ick dan,

 

Myn lantwinning moet derven?⁵⁸

 

So bid ick ziet eens an,

60

My! d'alderdroefste Man

 

Die oyt Moeder ghewan:⁶¹

 

Overmits dat ick van⁶²

 

De braefste ziel moet swerven.⁶³

45 Hy mocht: hij zou het alleen kunnen; feyl: ontbreken.

47 Vrouwelijck Cieraat: pronkjuweel van een vrouw.

49 Om myn: om mijnentwil; mogen: kunnen.

50 Ghy ziet... in: gij hebt begrip voor.

51 inderlijck: innig.

52 kent: beken het.

54 meer begin: verder ga, iets meer onderneem.

55 uyt u sin: buiten uw genegenheid.

56 bandt: verbant.

58 lantwinning: het recht om in een bepaald land te verblijven; meestal juridisch t.a.v. iemand die verbannen is geweest; zie WNT VIII, eerste stuk, kolom 1004. Hier wschl. dat wat ik gewonnen dacht te hebben.

61 ghewan: ter wereld bracht.

62 Overmits dat: omdat, aangezien; van: ver van, gescheiden van.

63 braefste: edelste.