Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |
CXXXVIII SonnetDat ic u nacht en dach mijn groot geween laet hooren
Dat ghy des morgens vint mijn tranen voor u deur
En dichten die daer syn vervult met myn ghetreur,Ga naar voetnoot3
Mijn Lief daer gaet ghy u te dapper om verstooren.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Maer laes! wat sal ic doen, wie sal mijn brant dan smoorenGa naar voetnoot5
Als ick aen u mijn Lief geen Hoop van hulp bespeur,
Ghy neemt het al te hooch dat ick by nacht versteur
In uwen eersten slaep, met mijn gheschrey u ooren.Ga naar voetnoot8
Dan soo hier in u gheest soo dapper is ghequeltGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ick bidd' u om ghenaed', laet zincken het gheweltGa naar voetnoot10
Van uwen toorn verwoet, wilt my dan Lief vergheven,Ga naar voetnoot11
Dat ick u schoon gesicht heb al te seer bemint,Ga naar voetnoot12
Want zoo ghy al mijn doen te rechten wel verzintGa naar voetnoot13
Dit is alleen mijn schult meest teghen u bedreven.Ga naar voetnoot14
|
|