Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| |
CXXXVI Bruylofts-Dicht, Ter eeren
| |
[pagina 446]
| |
Die nam dees schoonen tydt, so wel gheleghen, waer,Ga naar voetnoot18
Sy scheen haer bloode lief, Endimeon, te serren,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Om dat hy soude eens verneuckelen met haer.Ga naar voetnoot20
Maer wat? Den droomaert liep en is verbaest verscholen,Ga naar voetnoot21
Om dat sy dede dat de minnaer best betaemt,Ga naar voetnoot22
Waer over de godin heel hoofdeloos ginck dolen,Ga naar voetnoot23
En çierde't blonde licht met root-verwige schaemt.
25[regelnummer]
Strackx quam daer een gekrack van blixem ende donder,Ga naar voetnoot25
Van balderend gebarst die scheurde't groot gewelf:Ga naar voetnoot26
Ick hoordent, ende sacht, ô goden, ist niet wonder!Ga naar voetnoot27
Dat ick schier hallif doot, noch raeckte tot myn self?Ga naar voetnoot28
Den Hemel glom als vyer, de schitterige stralenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Bemisten't doncker velt, versilvert door den douw:Ga naar voetnoot30
Met sagh ick Venus Koets al sachtjens neder dalen,Ga naar voetnoot31
Waer op sy selver sat, wel statigh inden rouw,Ga naar voetnoot32
De Min, haer Soon, die socht zyn Moeder te verquicken
Met troetel-treckjes, en met scharsery en boert,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Met duysent Fabeltjens, met kussen, sabbren, licken,Ga naar voetnoot35
Dan het was al om niet, sy was te seer ontroert.Ga naar voetnoot36
Terwijl den Iongen haer naer wenschen niet kon paeyen;Ga naar voetnoot37
Soo heeft hy lange-vvyl al stommeling ghepruylt,Ga naar voetnoot38
En als hy sagh zyn Mem soo bitterlijcken schraeyen,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Heeft hy luyd, op zyn kints, geballickt, en gehuylt,Ga naar voetnoot40
| |
[pagina 447]
| |
Vrou Venus om zyn druck een vveynigh te versachten,
Geveynsende haer leet, verbloemdent vvat voor hem.Ga naar voetnoot42
Doen't nocken vvas gestilt, heeft sy dees haere klachtenGa naar voetnoot43
Al vveenend' voortghebracht, met een ghebroken stem;
45[regelnummer]
Myn Soon, myn lieve Soon! myn eenigh vvelbehaghen,
Waer is u scherp gesicht? vvaer is u groot ghemoet?
Hoe mooghdy doch dien trots, en kleynicheyd verdragen;Ga naar voetnoot47
Diemen u Majesteyt, en my u Moeder doet?
Siedy niet, slechte Kindt, hoe dat vvy zyn verschooven?Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Hoe Pallas ons vervolght met den beslanghden schilt?Ga naar voetnoot50
Eylaes ick vrees, ick vrees, men schopt ons haest van bovenGa naar voetnoot51
Op't aertrijc, daer geen mensch ons mind, noch hebben wilt.Ga naar voetnoot52
Ten is haer niet genoegh de goden af te lockenGa naar voetnoot53
Van onsen dienst en eer, maer maecken ons verdachtGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
By't vveeligh vverelts volck, die sy soeckt aen te fockenGa naar voetnoot55
Tot grondigh onderganck van't menschelijck geslacht.
Sy prijst de eensaemheyd, en haet het vrindlijck paren.Ga naar voetnoot57
Sy is waer datse kan u Hoocheyd inde vveegh.Ga naar voetnoot58
So ghy dit niet belet, sal min als hondert Iaren,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Het Lieden-rijcke ront zyn menscheloos en leegh.Ga naar voetnoot60
Hier toe heeft sy den Boef Mercurium verkregen,Ga naar voetnoot61
Die door zyn pratery een yeder schier vervvint,
Dees staen my alle bey vyandelijcke tegen,
En schrollen al te bits op u myn kleyne kindt.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Siet daer mijn Soon, siet daer, het puyck der jongelingen,
Is door 'ken vveet niet wat tot eenigheyd verleydt,Ga naar voetnoot66
| |
[pagina 448]
| |
Hy die nu in zyn fleur ons Lof-Lied hoort te singen,
Die lacht, ja schimpt met ons, ô vvat een bitterheydt!
Waer is u taeyen Boogh? waer zyn u vvisse Pylen?Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En hebt ghy klem noch konst, vvat isser daer't aen faelt?Ga naar voetnoot70
'tMoer-Liefje, seyde Mem ick hebse laten vylen,Ga naar voetnoot71
Sy zyn nu vvel versien, getempert, en verstaelt,Ga naar voetnoot72
Dat Pallas hem beschut, en keere myne schichtenGa naar voetnoot73
Nu metten beucklaer van door-sichtich Kristalyn,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Sy neme nu tot hulp haer schotse Negen Nichten,Ga naar voetnoot75
Die by den Heynsten-Bron met singen besig zyn.Ga naar voetnoot76
Maer ken ick haer te recht, sy sal haer dat vvel vvachten,Ga naar voetnoot77
Haer spiegelende inde mislach vande Son,Ga naar voetnoot78
Die overdvvaels vervvaent stont op syn eygen krachten,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En snorckte smaedelijck op't schamperst dat hy kon.Ga naar voetnoot80
Myn kroese bloed is my uyt myn teentjen geronnenGa naar voetnoot81
Tot in myn hooftjen, dat vast yvrigh is om wraeck,Ga naar voetnoot82
Ick heb in arren-moet den trotsen overvvonnen,Ga naar voetnoot83
Die selfs verwonnen had den vreesselijcken draeck.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Sint is den bitsen Nijt ter sinnen in gevaeren,Ga naar voetnoot85
Vanden gekransten god, en zyn gekroont geslachtGa naar voetnoot86
Van groene Rymelaers, die konstelijc verklarenGa naar voetnoot87
My minder inde mont, maer meerder inde macht.Ga naar voetnoot88
| |
[pagina 449]
| |
Hy nam zyn Boogh, en Pyl in bey zyn soete vuysjes,
90[regelnummer]
Hy staet, hy mict, hy trect so hartich als hy mach,Ga naar voetnoot90
Het peesje snapten los, en 't pijltje dat vloogh iuysjesGa naar voetnoot91
Recht in de slincker borst, daer hy het hartje sach.
Den Ionghman voelende de ongewone krachten
In zyn verloeyde borst, veranderde van hoot,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En heeft zyn hart, zyn ziel, zyn snackende gedachten,Ga naar voetnoot95
Gedweegh, gelyc een Lam, geworpen in haer schoot.
Den schoot van de Vooghdes, die hem had overwonnenGa naar voetnoot97
Door sonderlinge macht, door krachten van het kindt,Ga naar voetnoot98
Door trecking, door gelock, door tint'len vande Sonne,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En duysent stricken meer die m'inde minne vindt.Ga naar voetnoot100
Onnosel, die noyt was het lose net ontvlogenGa naar voetnoot101
Des vangers, die hem had een Loc-Vinck voorghestelt.Ga naar voetnoot102
Die hem door koosery in swym'ling heeft getogen,
Mits sluyt hy't gaeren toe, hy was in haer gewelt.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Willighe slaverny! seer licht wort hy gevangenGa naar voetnoot105
Die wilt gevangen zyn, die als een graege MusGa naar voetnoot106
Verbeten op het saet, verlust is op de wangenGa naar voetnoot107
Syns Nimphs, om eenmael te genieten 'tsoet ghekus.
Doen sprack Venus, myn Soon, myn glory, myn vermogen,
110[regelnummer]
Myn kleynen dwingelant, wiens handen loos en fel,Ga naar voetnoot110
Des Hemels grooten troon soo dickmael hebt verbogen,Ga naar voetnoot111
En naer u sin verwrickt de stoelen van de hel.Ga naar voetnoot112
Ghy die het hofgesin der Kroon-dragende GodenGa naar voetnoot113
Met slaverny, en last van soeticheyt beswaert.
| |
[pagina 450]
| |
115[regelnummer]
En praelt met uwen sleep van beçepterde Boden,Ga naar voetnoot115
Die ghy met eenen winck sent op en neder-waert.
Gedenckt het Godlyck ampt, en uwer heyligheden
Genadigh oud ghebruyck door goetheyt van u geest.
Erbermt u zyner doch, myn Sone, het is redenGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Dat die ghy hebt gewont, dat ghy die oock gheneest.
Den strengen weest gestreng, maer handelt sacht den sachten,Ga naar voetnoot121
Aenschout syn dweegh gemoed gants leenich en bereyt,Ga naar voetnoot122
Om tot een offerhand zyn sinnen u te slachten,Ga naar voetnoot123
Tot teecken van zyn dienst, en u groot achtbaerheyt.
125[regelnummer]
Hoe moogdy grooter saeck, en straffer straffe vvenschen,Ga naar voetnoot125
Syn herte trild, en smilt, zyn dolheyt is hem leet,Ga naar voetnoot126
Daer gaet een edel spreuck by d'alderbeste menschen,Ga naar voetnoot127
Dat is, weldaet gedenck, en euvel doen vergeet.
Hoe? sullen nu de gôôn van land en vvater-liedenGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Gaen leeren eene les? dat's ons te veel verneert,
Wy die op't alderhoochst' de schepselen ghebieden
Tot die goetdadicheyt, doen selven gants verkeert;
Waert dat u Godheyt noyt van hen en had genoten,Ga naar voetnoot133
Eerbiedicheyt noch gift van duyf, of swanen bloet,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Ick ston't u wreetheyt toe, maer dick heeft hy begotenGa naar voetnoot135
U heylichjen, u beelt, met tranen van 't ghemoet.Ga naar voetnoot136
Ach of u eens de kracht van d'onroerlycke tranenGa naar voetnoot137
Met haer beweechlyckheen, als my, om 't herte voer,Ga naar voetnoot138
Ghy soud, en sult nu naer u moederlyck vermaenenGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Zyn Ee-gaed ionnen hem. Doen sprack de Minne-broer,Ga naar voetnoot140
| |
[pagina 451]
| |
Salige Moedertjen, ist saecke dat myn krachtenGa naar voetnoot141
Van sulck vermogen, als die van myn broeder zyn,
So sal ick Theodoor syn weedom doen versachten,
En quetsen oock zyn lief met een gelycke pyn;
145[regelnummer]
So sal de eene wondt des anders salve wesen,
Soo sal de eene min de and're brengen voort.
Doen heeft hy uyt den tros een pyltjen uytgelesen.Ga naar voetnoot147
En heeft daer me de borst Harmeniae doorboort.Ga naar voetnoot148
Het boefjen stond en loegh, ja knipten op syn duympjen,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Om dat het schutterlyc, en doel-recht had gemict.Ga naar voetnoot150
De blonde Venus lach terwylen op haer luympjen,Ga naar voetnoot151
En heeft haer droevich hart een vveynichjen verquict.
Ach soete schuttertjens! hoe crachtich syn u schichtjes!Ga naar voetnoot153
Al vvaer de borst van stael oft diamant gevveest,
155[regelnummer]
Ghy breect de hardicheyt met uvve dopjens lichtjes,Ga naar voetnoot155
En jaechtse door het vlees tot binnen in den geest.
Ghy hebt de soete Vinck aen't roer voor u gestellet,Ga naar voetnoot157
Tot lockaes van de geen die ghy gevangen hebt,
Nu hy is in u macht het Vincjen ghy beknellet,
160[regelnummer]
En spantse in't gareel, daer ghy u vreuchde schept.
Hoe vvonder is u cracht! ghy doet het Doots-hooft bloeyen,
Ghy maect hem dvveeg als vvas, die voor vvas als verstaelt.Ga naar voetnoot162
Ghy doet door uwe cracht uyt Doots-hooft aaren groeyen,Ga naar voetnoot163
Waer van het Vinckjen nu seer graegh haer voedsel haelt.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Sy vloogh alleen in't bos van velen wel gevryet,Ga naar voetnoot165
Doch door verborgentheyt voor dese man bespaert.Ga naar voetnoot166
Sy sprong van tac op tac, den keur haer dic bestryet,Ga naar voetnoot167
| |
[pagina 452]
| |
Doch ghy hebt in haer hert tot Doots-hooft lust gebaert.Ga naar voetnoot168
Mits namse ernstich voor haer nestjen te gaen bouvvenGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Op't Doots-hooft, tot den tyt, oft dood haer dat ontvvringt.Ga naar voetnoot170
Hier op staet haeren sin, hier op is haer betrouwen.
Hier is haer hart, haer lust, hier sitse staeg en singt,
Dit doet de soete kracht van u door-togen Ionge,Ga naar voetnoot173
Die stadich vlecht, en bindt de waerde Zielen t'saem.
175[regelnummer]
Die stadigh vleyt, en koost met geconfyte tonge,
En dwinght dien die u haet, te prysen uvven naem.
Dat vveet ghy Bruydegom, op vvien noyt Flitz en hefte,Ga naar voetnoot177
En spotte van te voor met u, en u gevvaet,Ga naar voetnoot178
Tot dat de deughd des Bruyts hem inden boesem trefte
180[regelnummer]
Het middel-punt zyns harts, daer sy noch vast in staet.
Geen grillery, noch kracht heeft u ziel overvvonnen,Ga naar voetnoot181
Maer't komt van hoogher hant u sacken in het bloet.
De Godheyt doet u zien twee oogen als tvvee Sonnen,
Een onbesproken Maecht van Goddelijck ghemoet.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Van treffelijc geslacht, van vvelgebooren maghen.Ga naar voetnoot185
Gebonden aende eer in allen deuchden rijck,
Wiens heusche, lieve Ziel de uvve sal behagen.Ga naar voetnoot187
Want't kan niet anders, als, gelijc bemint gelijc.
De Maar borst schielijck uyt, nam haer trompet in handen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
En blies met vollen mont Harminiaes deugden uyt,Ga naar voetnoot190
Dit nam den Bruydegom geboeyt in starcke banden,Ga naar voetnoot191
Ick heb u selfs bereyt dese vermaerde Bruyt,
Ick Venus ben vvaer voor de reyne minnaers knielen,
Myn heylicheyt en is met geylheyt niet besmet,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Ick splits en rijgh aen een de alderschoonste Zielen,Ga naar voetnoot195
| |
[pagina 453]
| |
En smiltse 't samen in een onbesoetelt bed,Ga naar voetnoot196
Gerechticheyd en trouvv, myn lieve Gesellinnen,
Die zijn gekommen vanden hoogen Hemel af,
Op dat ghy trou en recht malkand'ren sout beminnen,
200[regelnummer]
Met vvaere kuysse Liefd, die u myn godheyt gaf.
Wel aen de Liefdekens, en de bevallikheden,Ga naar voetnoot201
Die gaen ter Sale-vvaert tot aen de Ledekant,
Die sy met maachde-palm en soete roosjens spreden,Ga naar voetnoot203
Mijn Soontjens vvarmen't bet gaet aen eer dattet brant.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Ghevrinden rijst, en gaet, om immers niet te lettenGa naar voetnoot205
De lievers in de lust van haer so lang vervvacht.Ga naar voetnoot206
Ic kom u selver by, en sal my neder setten,
En blyven hier in huys de lieve lange nacht.
Leeft langh ver-eenicht paer in verghenoechden vrede,
210[regelnummer]
Wy vvenschen u gheluc, en heyl, in desen staet,Ga naar voetnoot210
En dat ghy naemaels moocht des Hemels-sael betreden,
Daer vreuchd op vreuchde is, die nimmermeer vergaet.
'tKan verkeeren.
Doot synde, leeff ick.Ga naar voetnoot-
|
|