Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |
XCIV SonnetVan dat Aurora vroech den dach begint te kippen,Ga naar voetnoot1
En toomt haar Paarden woest, met teughel en ghebit,Ga naar voetnoot2
En viert haer Standaart uyt, van Rosen root en wit,Ga naar voetnoot3
De Torens schoon vernist, en schittert op de Clippen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dan schijndy O mijn Lief! my crachtich te ontslippen,Ga naar voetnoot5
Wanneer ick waande meest te raaken int besitGa naar voetnoot6
Van Min, van lust, mijn Hart, mijn Troost, wel hoe, wat's dit?Ga naar voetnoot7
En cleefden ghy niet stracx u Lippen aen mijn Lippen.Ga naar voetnoot8
Laas 'tis gheswinde droom nu ick het wel bekijck,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Wat doet de layder Dach de Nacht al onghelijck,Ga naar voetnoot10
Want ick en kon mijn vreucht ten vollen niet betoomen.Ga naar voetnoot11
Vervormt my soo de schim, van een vermeynde schijn?Ga naar voetnoot12
O Goon, hoe zoet souw dan, het eyghen wesen syn:Ga naar voetnoot13
Vergunt my dat Iuppijn, of laat my eeuwich droomen.Ga naar voetnoot14
|
|