Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
LXIV Cupidoos Liedt
Stemme: Als ick uyt wandelen gae, &c.
Ic hadde noyt gevoelt in mijn voorleden wylenGa naar voetnoot1
De schichten noch het vyer, noch de vliegende pylen,
De hongerighe vlam, noch 't woeden, noch de wind,
Noch oock de fackel heet van 't wreede Schutter-kind.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ick hadde door 't gesicht geleppert noch gesoopen,Ga naar voetnoot5
Dat schadelijck vergift, de smaeck van 't lieflijck hopen
Dat in mijn ingewant soo nestelde met kracht,Ga naar voetnoot7
En heeft my duysentigh krackeelen toe-gebracht.Ga naar voetnoot8
Ia duysent stryden straf, en duysent soete vrede,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die in mijn jong gemoed schermutste ende strede,
Ick wist niet of mijn hart (soo minneloos en kout)Ga naar voetnoot11
Sou lyden wel den brand, die elck onlijdlijck hout.Ga naar voetnoot12
Ick waende, 't dwase wicht most swack onmachtig wesen,
En dat zijn kindsche kracht was noodeloos te vresen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maer als ick heb gesien dat hy de hooge Goon,Ga naar voetnoot15
De Hemel en de Aerd so dwang met zijn geboon,
| |
[pagina 242]
| |
In 1622 blz. 91, linkerhelft.
| |
[pagina 243]
| |
De Bodem vande Zee, en d'afgrond vande Helle,
Die beven voor zijn macht, die schricken voor zijn quelle,Ga naar voetnoot18
Een yder zéverbeckt voor dese kleene Godt,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Die 't al in all's bestiert, met zijn dwingend' gebodt.Ga naar voetnoot20
Ha! wreede (seyd' ick doe) die met u felle smarten
De Lichamen verkracht, verdruckt de vrome hartenGa naar voetnoot22
Die alle macht verniet, die 't al is onderdaan,Ga naar voetnoot23
Laet my mijn vrydom vry, sonder my dus te slaan.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Bedeckt ô stoute! niet mijn geest, noch oock mijn oogen,Ga naar voetnoot25
Noch die levende kracht der Zielen groot vermogen,Ga naar voetnoot26
En roof mijn oordeel niet, mijn vryheyd of mijn schild,Ga naar voetnoot27
Als ghy mijn vaste sin streng'lijck beproeven wild.Ga naar voetnoot28
Maar laas! doen ick hem bad met ootmoedige beden,
30[regelnummer]
Heeft hy geschoten los (heel buyten recht of reden)Ga naar voetnoot30
Van zynen esschen boogh, so vluchtigh en so ras,
De doodelijckste schicht die in zyn koker was.
Hy heeft hem af-gelost en in myn hert gesonde,Ga naar voetnoot33
Daer het verstaalde punct boorde so groot een wonde,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Een grondeloose wond, een wonde onbekent,
VViens smarte niet gedooghd dat mense tast of end.Ga naar voetnoot36
| |
[pagina 244]
| |
Het yser soude my een snelle dood bereyde,
Indien de Minne niet de hand daar aen en leyde,Ga naar voetnoot38
En quetste met een schicht op een gelijcke stond,
40[regelnummer]
Der gener die mijn hert gerooft heeft en gewond.Ga naar voetnoot40
Dees schoone klaarheyd hel, dees Cupido, dees stralen
Die my in haar gesicht so levendigh af malen:Ga naar voetnoot42
Dat syn de mid'len van mijn eenigh groot geluck;Ga naar voetnoot43
Maar zy herkennen niet myn trouheyd noch mijn druck.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Ach zy herkennen niet de trouwe van mijn Ziele!
En ick gevoele wel haar wreedheyd my verniele:Ga naar voetnoot46
Sy kennen niet mijn dienst, noch 't herte dat dus vlampt,Ga naar voetnoot47
Geen van mijn sinnen vijf, voldoen haer eygen ampt.Ga naar voetnoot48
Also het vonckend' vier, de vleugelen, de schichten,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
In mijn beroerde geest so woesten brand gaan stichten,Ga naar voetnoot50
Met yser en met vlam, en met een styve wind,
VVaar toe myn suffe hert gantsch geen remedy vind.Ga naar voetnoot52
|
|