Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
XXXIX Toover-Liedt
Stem: Ach ongeluckighen dach, &c.
O Du Toversche kol,Ga naar voetnoot1
Wat karacters ghelol,Ga naar voetnoot2
Laest ghy uyt een onsichber rol,
Doen ghy mijn siel belaest, beswoert,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Als sy mijn yligh wert ontvoert.
Ach toomeloose tongh!Ga naar voetnoot6
Die mijn besnoert bedwongh:Ga naar voetnoot7
Ick twijffel wat u daer toe drongh,
Dat ghy so met u guychelleryGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Mijn vrijheyt brocht in slaverny.
Naemt ghy uyt hovaerdy,
Over my heerschappy,
Om dat myn slechte RymeryGa naar voetnoot13
Met onvercierd' Poeetsche pen
15[regelnummer]
Sou singhen ick u slave ben?
Oft en mocht ghy misschien,
Als die nydighe lien,Ga naar voetnoot17
Mijn goedt en groot geluck niet sien,
Of hebdy aen myn ziel ghedachtGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Te toonen eens u kunst en kracht?Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 158]
| |
In 1622 blz. 55, linkerhelft
| |
[pagina 159]
| |
Want voor dees tooveryGa naar voetnoot21
Was ick helaes so bly!
So vroom, so vrolijck, en so vry,
Soo redelijck en so gerust,
25[regelnummer]
Mijn leven was een lieve lust.
Ick was verheucht van gheest,
Licht-hertich onbevreest,
Ick docht niet eens dat inde FeestGa naar voetnoot28
Daer niet dan jonst was, of't was schijnGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Alsulcke Kollen souden sijn
Als die 't Kerck-hof betre'en,Ga naar voetnoot31
En der versturven le'en
Met vertwijffelde sno gebe'en,
En grill'ge grepen, stout en straf,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
De dooden driesschen antwoord af.Ga naar voetnoot35
O Circes! ghy gaeft mijn,Ga naar voetnoot36
Een schael met leck're wijn,
Op dat ick wellekom sou sijn,Ga naar voetnoot38
De woorden die ghy daer by spraeckt,
40[regelnummer]
Die hebben myn te seer vermaeckt.Ga naar voetnoot40
O heymelijck verstant!Ga naar voetnoot41
Ghy naemt my by der handt.
En brocht my aende Ledekant,
Daer mijn lichaem, als sonder ziel,
45[regelnummer]
In slapen van syn selven viel.Ga naar voetnoot45
| |
[pagina 160]
| |
'k En kon noch wit noch swart,Ga naar voetnoot46
Ick mommelde van smart,Ga naar voetnoot47
Ick was verandert in een hart:Ga naar voetnoot48
Ick meende wel te spreecken yet,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Ick had de wil, 't vermoghen niet.
Och dit ghebeurtmen staegh!Ga naar voetnoot51
Dus sucht ick alle daegh:
Ick sucht als ick myn droefheyt klaegh,
Ach 't is gheen snuyven van een beest!
55[regelnummer]
Maer clachten van myn stomme gheest.Ga naar voetnoot55
Ach wijse toveres!
Spreeckt een woord vijf of ses,
En maeckt myn weder fris, en fres,Ga naar voetnoot58
Doch woorden sonder herten-gunst,
60[regelnummer]
Is groot bedroch en kleyne kunst.
|
|