Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
XXXVIII Een beklach-Liedt, Ter Eeren
| |
[pagina 156]
| |
Ay wreede doot! heel moortdadich,
Heerscht ghy noch met soo groot ghewelt?
Ghy hebt soo menich mensch gheveldt:
Hadt ghy haer maer gheweest ghenadich,
25[regelnummer]
Mijn lief ghestadich.Ga naar voetnoot25
Soo waer gheweest myn vrucht volcomen,
So ghyse slechts eerst had besocht,Ga naar voetnoot27
Maer neen, haestich, en eerment docht,
So hebt g' haer en myn vreucht ghenomen
30[regelnummer]
t' Mijnder onvromen.Ga naar voetnoot30
O korte blyschap, 'swerelts vreughde!
Begheerte, wellust, en dat meerGa naar voetnoot32
Teghen de deucht strijt, schu ick seer
En volch mijn voorbeeld vande deuchdeGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
De bloem der jeuchde.
Spieghelt u aen my, ghy Minnaren,
Denckt dattet u oock mocht gheschien,Ga naar voetnoot37
't Bedroeft wesen, drijf ick door dien,Ga naar voetnoot38
Om dattet met my dus is ghevaren,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
't Welck ick verclare.Ga naar voetnoot40
|
|