Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 141]
| |
XXXIII Liedt
Stemme: Ick heb de groene straten, &c.
Die sonder hoop moet minnen,
Dien isser ellendich aan,
Die dwarlen al sijn sinnenGa naar voetnoot3
In Idelheyt en waan.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ick spreeck laas! uyt versoeckenGa naar voetnoot5
Want ick hebt selfs versocht:
Dus mach ick wel vervloecken
Mijn dwaesheyt onbedocht.Ga naar voetnoot8
Soumen wel sotheyd vinden
10[regelnummer]
Soo groot (helaes!) als mijn,
Die min, en langh' beminde
Die my niet eygen kan sijn?Ga naar voetnoot12
Ick min en heb verkoren
Die 'ck met behaghen sach;
15[regelnummer]
En ick weet van te voren
Dat ickse niet krijghen en mach.
Nochtans voel ick myn drijvenGa naar voetnoot17
Van seecker tocht tot haer,Ga naar voetnoot18
De welcke my doet blijven
20[regelnummer]
Een hoopeloos minnaar.Ga naar voetnoot20
| |
[pagina 142]
| |
Want veel die my wel gundenGa naar voetnoot21
Ten minsten inden schijn,
In plaats van waare vrunden
Laas! mijn vyanden zyn.
25[regelnummer]
Daerom waart wel van noodenGa naar voetnoot25
Dat ick myn doorheyt quaatGa naar voetnoot26
Met reden eens gingh dooden.Ga naar voetnoot27
Maar ach! myn hert wat raat.Ga naar voetnoot28
Geen dwang en kan afschricken
30[regelnummer]
Mijn al verwonnen sin.Ga naar voetnoot30
De lusten my verquickenGa naar voetnoot31
In mijn bespotte min.
Die wijslijck niet can delvenGa naar voetnoot33
Syn sotten yver snood;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die martelt, laes, sijn selven
Met een langsame dood.
Die hier sijn sinlijckheden
Den toom gheeft volle ruymt,Ga naar voetnoot38
Of die mint sonder reden
40[regelnummer]
Sich selfs met my versuymt.Ga naar voetnoot40
|
|