Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
XIX Aen-spraeck van een ghetrouwde Vrouw, en een ghevryde Vrijster
Stem: Cupido geeft my raet om mijn liefs hart, &c.
Neen Trijntje, doetet niet:
Wilt op het goet niet kijcken:Ga naar voetnoot2
Ick raeje datje siet
Na een u tijdts ghelijcken:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wangt neem-je ien oude rijcke,
En afgheleefde man,
Diens krachten vast beswijckenGa naar voetnoot7
Ghy benter qualijck an.Ga naar voetnoot8
Of schoon u Moeder praet
10[regelnummer]
Van wongderlijcke dinghen
Van hem, en van sen staet,
Van kostelijcke ringhen,
En and're beuselinghen,Ga naar voetnoot13
Van Geer-aerts groote goedt,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Laet u daer door niet dringhen
An sucken suffen bloedt.Ga naar voetnoot16
Het bloemtje van u jeughtGa naar voetnoot17
Laet van geen Droogert plucken,Ga naar voetnoot18
Of ghy sult al de vreught
20[regelnummer]
Uws levens onderdrucken;Ga naar voetnoot20
In veul bedroefde stuckenGa naar voetnoot21
Van quellingh en verdriet:
| |
[pagina 99]
| |
't Sal selden soo gheluckenGa naar voetnoot23
Dat het na wensch gheschiet.
25[regelnummer]
Ist dat u Eel-hart vrijt,Ga naar voetnoot25
Soo ghy my komt verklaren,Ga naar voetnoot26
O! sijn ghelijcke tijt
In ouderdom van jaren,Ga naar voetnoot28
Sal mier vernoegings baren,
30[regelnummer]
Dan al des Geer-aarts gelt,
Die met sijn kaarich sparen,
Sijn siel en lichaem quelt.
Vervloeckt so sy de uur,
Doenmen my ierst aen diendenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Van Melis ons ghebuur,
Die my van herten miende,Ga naar voetnoot36
Mar korts daer op mijn VriendenGa naar voetnoot37
Die gaven my een knecht,Ga naar voetnoot38
Rijck, kreupel, en stick-siende,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Van lijf en sinnen slecht:Ga naar voetnoot40
Die nimmermier en doet
't Gheen hy hoort te bestellen:Ga naar voetnoot42
Ick schaamt my in myn bloet,
Ick macht u niet vertellen,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
As my die lieden quellen,
Of praten van wat soets,Ga naar voetnoot46
Mijn aderen die swellen,
Ick wordt schier tjats en broets.Ga naar voetnoot48
| |
[pagina 100]
| |
Al is hy noch soo groenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
En tot my miest gheneghen,Ga naar voetnoot50
Hy staet as ien kapoen,Ga naar voetnoot51
En kan hem niet beweghen,
't Is nimmer iens te deghen:Ga naar voetnoot53
'k Ben by sen levend' lijfGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
(Wat batet doch versweghen?)
Syn meyt, syn weeuw, syn wijf.
Wangt dese rechte ventGa naar voetnoot57
Weet van gien and're saken,
Als dat hy wroet, en went,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En wentelt in het laken,
En mient my te vermaken
Allienich met sijn slaap:
Mar! hoe mocht ick doch rakenGa naar voetnoot63
An dese drooghe Jaap?Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ick volchde vrienden raat,Ga naar voetnoot65
Dan 't is myn wel berouwen:Ga naar voetnoot66
Ten is niet altoos quaat,
Na eyghen sin te trouwen,
Trijntje wilt dit onthouwen,
70[regelnummer]
En overlegget wel:
Men kan te samen bouwen
Ien Hemel of ien Hel.
|
|