Groot lied-boeck

[p. 86]

tekstkritische noten

XV Van Besje met Lijsje heur Dienst-meyt

L.

Hoort hier iens Bestemoer!
Hoe ick by Hansje voer,²
Die myn wel ier sen trouwe swoer,
En met sen tongh soo heeft verdooft,⁴
Dat ick van sinnen schijn berooft.

B.

Lijsje! weet jy noch niet,
Dat dit altoos gheschiet
Van die hier milst sen dienst aenbiet?⁸
Liert Lijsje, liert me lieve kijnt!
Dat woorden syn niet mier as wijnt.

Veul sijn vrient met de praat,¹¹
Of met een schoon gelaat,¹²
Mar weynich zijnder inder daat:
Deynckt, as keur jonst soo haest verdwijnt,¹⁴
Dat woorden syn niet mier as wijnt.

Wie dat hier licht vertrouwt,¹⁶
Doet haest dat hem berouwt,¹⁷
Siet Lijsje, datje dit onthouwt,¹⁸
As jy u by die praters vijnt,¹⁹
Dat woorden zyn niet mier as wint.

XV
In 1622 blz. 19-20. Ook in Geestigh Liedt-Boecxken, 1621. In vs. 1 het eerste woord in romein met grotere initiaal H. De slotregel van elke strofe in romein.
41 L als persoonsaanduiding voor dit vers; in 1622: I drukfout.

2 Hoe ick... voer: wat mij overkwam.

4 met sen tongh enz.: en mij met zijn praatjes zo heeft bedwelmd.

8 milst: mildst, op de meest vrijgevige manier.

11 met de praat: met de mond.

12 gelaat: gedrag, uiterlijk.

14 jonst: genegenheid; haest: snel.

16 licht: lichtvaardig.

17 Doet haest: doet al gauw iets.

18 dit: het volgende.

19 vijnt: bevindt, omgaat met.

[p. 87]

 

L.

 

Die ick niet wel en wil,²¹

 

Daer teughen swijgh ick stil:

 

Maer hy swoer dat 'k hum wel bevil,

 

En blies-men so veul in men hooft,²⁴

25

Dat ick van sinnen schijn berooft.

 

 

 

Veul lichter dan het stof

 

Gaen hem de woorden of:²⁷

 

Al sijn sy schoon vol gunst, en lof:²⁸

 

Ick selt gedeyncken hoe hij 't pijnt,²⁹

30

Dat woorden syn niet mier as wijnt.

 

B.

 

Zo doeje assen meyt³¹

 

Ier iemet jou verleyt,

 

So looft niet altoos watmen seyt:³³

 

Mar deynckt, as hum een knecht verbynt,³⁴

35

Dat woorden zyn niet mier as wijnt.

 

 

 

Al waertje beste vrient

 

Die mier spreeckt as hy mient,³⁷

 

Jou hert noch ooren nimmer lient:³⁸

 

Hoe degelijck dat Hansje schijnt,

40

Deynckt woorden sijn niet mier als wijnt.

 

L.

 

Besjen, ick segghet jou,

 

Men vynt by Man en Vrouw

 

(Godt betert) al te luttel Trouw,

 

'tIs miest geveynstheyt, ick bevynt⁴⁴

45

Dat woorden sijn niet mier as wijnt.

21 niet wel en wil: niet aardig vind, niet met welwillendheid beschouw.

24 blies-men enz.: fluisterde mij zo veel in.

27 of: af.

28 Al sijn sy schoon: ook al zijn ze.

29 hoe hij 't pijnt: hoe zeer hij zich ook uitslooft.

31 assen meyt: als een verstandig meisje.

33 So looft niet: geloof dus niet.

34 as hum een knecht verbynt: als een jonkman zich verbindt, een bindende gelofte doet.

37 Die mier enz.: aan degene die meer zegt dan hij bedoelt.

38 lient: leen (geb. wijs).

44 ick bevynt: ik ondervind het.