Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
SonnetWat al een Minnaar doet in zijn verliefde sin,
Hoe dat hy bid en smeekt, hoe dat hy traant en vlait,Ga naar voetnoot2
Hoe hoog hy die verheft die in zijn sinnen lait,Ga naar voetnoot3
VVat gaven groot en veel hy mede siet daer in.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
VVat heylsaam staat het is te leven inde min,Ga naar voetnoot5
VVat dat hy bied en geeft, versweert en haar toeseyt,Ga naar voetnoot6
VVat eyndlyck hy versoeckt voor zijn gedienstigheyt,Ga naar voetnoot7
Ons Bre'ro rijmde fray en song't me in't begin.Ga naar voetnoot8
Maar als hy sag daar naar dat sulx hem niet cond' baten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Soo walchden hem zijn doen; en heeft zijn Stijl verlaten
En dichten over kloeck tot deuchts en konsts-vermeeringGa naar voetnoot11
Gedichten veelderley, en sangen geestelijck,
Nalatende ons die (te singen blydelijck)Ga naar voetnoot13
Tot les voor ons al t'saam, en tot zijn waar bekeering.
Hope troost.Ga naar voetnoot-
|
|