Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Apollo Den Voor-SangherGa naar voetnoot- der Musen, Spreeckt
| |
[pagina 22]
| |
Ick ben 't die 's morgens vroeg verdrijf het droeve swerck,Ga naar voetnoot23
En toon mijn glans-ryck hooft de spitsen vande kerck,
25[regelnummer]
Doch loop te post voor uyt den heeten lieve-loosenGa naar voetnoot25
Aurora dicht besnuwt van wit en roode roosen,Ga naar voetnoot26
Ick ben der boeren vriend, hoe swart dat ickse brand,
Ick ben al segh ick 't self de schoonste van het land.
Ick ben de klaarheyds merch, dat derf ick my verboogen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Noyt sagh mijn volheyd mensch met sterffelycke oogen.Ga naar voetnoot30
Ick ben 't die alle ding door-oogh' met gauw op-merck:Ga naar voetnoot31
Wel kundy my noch niet? dat 's wel een wonder-werck!
't Schijnd of ghy-lieden noyt mijn helderheyd en sagen:
Siedy niet wie ick ben? ghy siet my alle dagen,
35[regelnummer]
Ick treck de dampen op, de nevel en de mis,Ga naar voetnoot35
En 't swarte kleed des nachts aklige duysternis.Ga naar voetnoot36
Mijn stralen die ontsien de kerckeren der HellenGa naar voetnoot37
Met al haar hof-gesin van zielen en gesellen.Ga naar voetnoot38
Ick ben een Voogt des Luchts die wyders mach gebien,
40[regelnummer]
Als ick u seggen kan of als u sinnen sien.
't Palleys daar ick in woon staat op seer hooge posten,Ga naar voetnoot41
Gewrocht van fynen goud (onschatt'lyck watse kosten)
't Gewelfsel is yvoor, 't voor-burgh silver, waer ofGa naar voetnoot43
De konst kost meerder dan de kostelycke stof:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Want Vulcaan heeft daar in gegraven en gegotenGa naar voetnoot45
Hoe dat des aarden-kloot met water is besloten,
Hoe sich den Hemel buygt over de wilde zee,
Waar in de blauwe Goon van lauwe liever-leeGa naar voetnoot48
Haar naackte boven-lijf vast blickeren en blakren,Ga naar voetnoot49
| |
[pagina 23]
| |
50[regelnummer]
En in de kracht mijns deugds haar roosteren en bakren:Ga naar voetnoot50
Voornamelyck Triton die de kinck-horen setGa naar voetnoot51
Aan zijn watrige mond, waar op hy wel trompet:Ga naar voetnoot52
Voorts Protheus wispeltuur in 't koelen en verwarmen.Ga naar voetnoot53
Daar sietmen Egeon met zijn seer lange armenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Omhelsen vriendelyck de Wallevisschen groot:
Hier geeft haar Doris oock met al haar dochters bloodt,Ga naar voetnoot56
Van welcker schijnd een deel op Dollephyns te swemmen,
En andre haar groen hayr te droogen en te kemmen:
Al zijn zy onderling wat ongelyck van schijnGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Nochtans is 't wel te sien dat zy gesusters zijn.
Oock isser in gebootst uyt gulle geests versierenGa naar voetnoot61
De aarde, machtigh, ryck van menschen en van dieren,Ga naar voetnoot62
Van allerhande slagh, van beecken en van land:
Ach! watte wonderheen begrypen hun verstand,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Die al den ommeloop so weten na te rek'nen,Ga naar voetnoot65
En stellen op zyn plaats des Hemels twalef tek'nen.Ga naar voetnoot66
In dees vermaalde troon so sit ick in myn kracht,Ga naar voetnoot67
Wel rycklyck opgetoyt, van Purper is myn dracht,Ga naar voetnoot68
Myn mantel is bestickt met dierbare gesteente,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Daar by ben ick omringt met dese myn gemeente,Ga naar voetnoot70
Te weten, eerst het jaer, en gantsch de maenden al,Ga naar voetnoot71
De dagen kort en lang, de uren groot van tal,
| |
[pagina 24]
| |
De nieuwe Lenten met zyn krans van groene blaren;
De Somer moeder-naackt met al haar rype aren;
75[regelnummer]
De gruysigen Herrefst vol-lyvigh, laar en vetGa naar voetnoot75
Van al de druyven dien hy op-gegeten het;Ga naar voetnoot76
De Winter gants in 't bond doet niet dan klipper-tanden,
En uyt kout-vorstigheyd staag blasen in zyn handen.
Dit zyn myn trawanten, myn krygs-lien, en myn stoet,
80[regelnummer]
Die van myn schatten meest zyn 't saart en wel gevoedt.Ga naar voetnoot80
Myn hooge af-komst trotst' de Goden alle-gader,Ga naar voetnoot81
Want Iupijn is myn vaer, Saturnus myn groot-vader,Ga naar voetnoot82
Mijn moeder Latona van tweelingen gelach,Ga naar voetnoot83
Een dochter met een soon, de gloor van nacht en dach.Ga naar voetnoot84 van nacht en dach.
85[regelnummer]
Waer van het maagdekijn int baren van haer broeder
Een vroede-vrouw verstrack, haar swacke swangre moeder;Ga naar voetnoot86
De seld-saamste geboort daarmen van lesen mach.
Doch is het oock al vreemt dat Iuno met een slachGa naar voetnoot88
Die sy vertoorent smeet op 's aardens harssebeckenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
De Typhon straf en streng oon mans hulp gingh verwecken?Ga naar voetnoot90
Om dat der Goden smit Mulciber had geklooftGa naar voetnoot91
De wijse Pallas uyt het breyn van Iupijns hooft:Ga naar voetnoot92
Maar waar toe loop ick uyt het spoor van myne reden,Ga naar voetnoot93
En kundich u niet voort al mijn naamhaftigheden?Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Geen roem en prickelt my tot eygen lof en prijs,Ga naar voetnoot95
Van tytels sonder endt: doch dat ick hier bewijs
De grootheyt van mijn macht is om u aan te leydenGa naar voetnoot97
| |
[pagina 25]
| |
Tot een erkentenis van u ondanckbaerheyden:
O moeden onverlicht! swaar van begrijp, en traachGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Tot die goetwilligheyt en gunst dien ick u draach;
Maar yverich en snel int soecken van u schaden:Ga naar voetnoot101
Ick sal noch andermaal de vorige weldaden
Met nieuwe deuchden u herdencken doen: misschien
Of ghy dan overtuycht u feyllen quaamt te sien:Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En dat de billicheen u herten soo beroerdenGa naar voetnoot105
Dat sy aandachtich u tot innicheden voerden;Ga naar voetnoot106
Doch waar u wel van nood' dat ghy eerst wel bekentGa naar voetnoot107
De gene die ghy meest te dancken schuldich bent;
Siet daerom sal ick u mijn namen meer belyen,
110[regelnummer]
Ick ben de voorste Vorst en God der Artsenyen,Ga naar voetnoot110
AEsculaep was mijn soon dien ick by Chiron sant,Ga naar voetnoot111
De welck hem queeckten op met mellick van verstant.Ga naar voetnoot112
Mijn naaste maagschap voorts, als neefs en bloet-verwantenGa naar voetnoot113
Zijn tokken en taal-lien der Goden: ja GesantenGa naar voetnoot114
115[regelnummer]
Des hoogen Hemel-rijcks die door haer ed'le geest
By volcken zijn ge-eert, by Princen zijn gevreest.
Als toom der Vorsten, en als schrick der dwingelanden,
Die de bloet-honden straf recht in het voor-hooft branden,Ga naar voetnoot118
Brandt-mercken van haar schand', smaat-drucken vuyl' veracht,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Tot eeuwich lastering van hem en syn geslacht:Ga naar voetnoot120
Dies schijnen veel uyt vrees gedweege sachte mannenGa naar voetnoot121
Die in haer hert nochtans syn wreede snoo tyrannen,
Dan doch de ware Prins die uyt lieft mint de deuchtGa naar voetnoot123
| |
[pagina 26]
| |
Die bruyckt myn waardich volck tot syn vermaack en vreucht,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Als hy haer rymen doet der vromer helden daden,Ga naar voetnoot125
Der vrienden sege-winst, en der vyanden schaden,
De hitten vande krijch, 't bloet-storten inde slach,
De neder-laagh soo naackt ofmen 't voor oogen sach,Ga naar voetnoot128
'T uytschudden vande kle'en, het plund'ren, 't ondersoecken,
130[regelnummer]
Der befreysemde liens verholen knoppel-doecken.Ga naar voetnoot130
Het welcken alles werdt soo levend' afgebeelt,Ga naar voetnoot131
Soo dat de Schilder vaack syn stoffe van haar steelt.Ga naar voetnoot132
Mijn dichters zijn vernoecht meer als de rijckste menschen,Ga naar voetnoot133
Niet hebbend' zijn sy rijck, en hebben wat sy wenschen.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
O Koninglijck geslacht! van 't suyverlijckste bloedt,
Die heym'lyck by u draacht het alderbeste goet.Ga naar voetnoot136
Ghy die door eygen deucht soeckt eerelick te schynen:Ga naar voetnoot137
Ghy die de menschen wijst de kostelyckste Mynen,
Niet in het ingewandt der aarden vuyl en grof,
140[regelnummer]
Maar inden Hemel schoon van klaarheyt en van stof.Ga naar voetnoot140
En hoe elck in syn selfs kan goude bergen vinden,
Wil hy maar innerlijck 't opmercken onderwinden,Ga naar voetnoot142
Van zijn gedacht' en doen, en overleggens' metGa naar voetnoot143
De Wetten die ons God en de nature set;
145[regelnummer]
Dan speurtmen na het goed', dan leertmen 't quaat vernielen,
Dan krijghdy in u hert de schatten dyner zielen,
Dien ick u alle gun, ô suyverhertigh volck!
Die meer de pen gebruyckt als de vervloeckte dolck,
Der menschen moorders lust: dan, u vermaackt de reden,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
De Moeder van d'eendracht, de stichter vande steden:
De sadichster van twist, de herte-stroockster soet,Ga naar voetnoot151
| |
[pagina 27]
| |
De hooghste Koningin van 't menschelijck gebroet,Ga naar voetnoot152
Waar na sich kleyn en groot gesamentlijck moet setten,Ga naar voetnoot153
Sy stelt de keuren en de burgerlijcke Wetten,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Die yeder in 't gemeen moet wesen onderdaan:Ga naar voetnoot155
Tot voorstant vande goen en straffe vande quaan,Ga naar voetnoot156
't Gemeene-best te nut, als oock het 's lands welvaren.
Dit was Amphions konst, waar met hy de BarbarenGa naar voetnoot158
En wilde woeste lien so wijslijck heeft geleyd,
160[regelnummer]
Tot eenicheyd van wil en tot gehoorsaamheyd.Ga naar voetnoot160
Als so de hoofden kloeck het groote lichaam meenen,Ga naar voetnoot161
Meer als de eyghen-baat, so voegen sich de steenen
Eendrachtelijck te saam, yder doet zijn behoord,Ga naar voetnoot163
So vestmen wallen, en so metstmen muyrr' en poort.
165[regelnummer]
En ghy mijn eygen-kroost, wel! sal ick u vergeten?Ga naar voetnoot165
Die om myn dienst te doen so veel tijds hebt versleten:
Wanneer als ghy met vlijt my uwe deuntjens schonckt,
Als ghy in u kantoor of yewers wand'lend' songht,Ga naar voetnoot168
Hoe u de kleyne God der Minnen heeft geschoten?Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Ick wil het loochnen niet, ghy zijt uyt my gesproten:
Want siet u werck en geest my geensins oock versaackt.Ga naar voetnoot171
Voorwaar het eelste hert werd aller eerst geraackt:Ga naar voetnoot172
Hoe dickwils sucht ick hier uyt vaderlijck mee-lijen,
Als ick de klachten hoor van 't ongeluckigh vrijen.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Dat ghy somwijls te kroes uyt eygen-wil bestaat,Ga naar voetnoot175
En vollight meer de lust als de gegronde raat,
En ghy blijft even sterck gheketent aen't versotten,Ga naar voetnoot177
Tot haar een ander krijght, en ghy het spytigh spotten.
| |
[pagina 28]
| |
Of als 't laf-beckje jongh slinghs met u omme gaat,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En doet u minnen een die u van herten haat,
Ghelijck als Daphne, die myn schichtigh pleegh te schuwen:Ga naar voetnoot181
Hoe bitter is 't, helaes! die wonden te vernuwen?Ga naar voetnoot182
Maar ghy Sangh-meesters eel, bekranst, belauweriert
Met eeuwigh bloeyend' groen, ten alderbraafst verçierd,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Ick sal u danckbaarheyd en u gewoone klachten,
En u vermaarde naam onsterffelijck doen achten,
Tot een vergeldingh van u weldaad en u deughd,Ga naar voetnoot187
Op dat u volgh' in 't goed' de nakomende jeughd.Ga naar voetnoot188
De liedjens die ghy hebt gesongen en geschreven
190[regelnummer]
Ter eeren van u lief, was ick gesint te geven
De blije wereld, maar ick heb mijn nu bedacht
Die te vereeren aan het Maaghdelijck geslacht:Ga naar voetnoot192
Dat vriendelijcke volck heb ickse willen schencken,
Op datse an u leyd' en lyden leeren dencken,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Op datse al u smert, op datse al u pijn
Met lieve weder-loon u so gedachtigh zijn,
Tot dat zy zijn bekoort u selven te verlichten,Ga naar voetnoot197
Sulcx dat ghy haar en myn mooght loven met gedichten,Ga naar voetnoot198
Nu ghy sacht-zinnigh volck! ghy Venus borgeryGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
Neemt dese gaaf in danck, al waar kleen haar waardy,
So werdse u nochtans gejont en aangebodenGa naar voetnoot201
Van my Apollo! selfs een vande grootste Goden,Ga naar voetnoot202
Die al de heerschappy des Hemels oversiet,Ga naar voetnoot203
En watter op den gront des aarden-kreyts geschiet.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Ontfangt mijn gift in goed' ick geef geen quade gaven:Ga naar voetnoot205
Het is den offer van u seer verliefde slaven,
| |
[pagina 29]
| |
Die na u hoochste eer, die na u vroomheyt staan,Ga naar voetnoot207
En die ghy daeg'licx siet om uwent wil vergaan;Ga naar voetnoot208
En lyck-wel met de Swaan de droeve jongelingen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Haar hertelicke smert, en eyndel-vaersen singhen,Ga naar voetnoot210
Met blyder kelen uyt: 't valt swaar, al waert maar schyn,
Van binnen droevich en van buyten bly te zyn.
Doch ghy, o Maagdekens, moocht wel vrypostich lesenGa naar voetnoot213
Haar rijmkens so geschickt, dat ghy niet hoeft te vreesen,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Noch dorperheyt, noch schand, noch wisseling van bloedt:Ga naar voetnoot215
Ten syse u de Min al prickellende doet:Ga naar voetnoot216
Wanneer als ghy daar siet beschildert en beschreven
D' ellende van u liefs rampsalich stervend' leven:Ga naar voetnoot218
Veroorsaackt door u streng en ongenadich hert,
220[regelnummer]
Dat door haar staag gebet niet eens beweegt en wert:Ga naar voetnoot220
Die daarom alle uyrs een nieuwe doodt ontfangen,
Om dat sy missen daar sy't meeste na verlangen.
De strafheyt voecht u niet, Venus is sacht van aart,Ga naar voetnoot223
V moeders warent oock, van wien ghy sijt gebaart.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Of wildy beter zijn als oyt de vrouwen waren?
Dat's een vermeetle wil, ten aansien van u jaren,Ga naar voetnoot226
Gebruyckt u jonghe jeught, het is u beste tydt.
Gedenckt de gene dan die u van herten vrydt;
Bemint die u bemint, ghy lieffelycke lieden,
230[regelnummer]
Doet andren als ghy wout dat u selfs sou geschieden.Ga naar voetnoot230
Indien ghy by geval soo doodlyck waert gewondt,
't Geen ghy dan soecken soudt nu aan u dienaars jondt:Ga naar voetnoot232
| |
[pagina 30]
| |
Nu aan u dienaars jond die ghy-lie hebt by scharen,
Die u lof-singen hier op zangerige snaren:
235[regelnummer]
Soo deftigh en soo grootsch, soo heerlijck en soo eel,Ga naar voetnoot235
Van wien ick geen en noem, om datse zyn soo veel
Dat 's al on-noemlyck zyn, want soo 'k maer een'ge roemde,Ga naar voetnoot237
Ick deed groot ongelyck die ick dan niet en noemde.Ga naar voetnoot238
Sy zyn ten minsten u stil-swygend wel bekend,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Vermidts ghy Iuffertjes de styl wel zyt gewend
Van u beminners konst, en minnelycke klagen:Ga naar voetnoot241
Indiens' u smaken wel, of soos' u soo behagen
Als zy u doenmaal deen, dat ick niet reppen mach,Ga naar voetnoot243
Soo sal ick u eer lang meer brengen aenden dagh.
245[regelnummer]
Of zydy nu soo grof dat ghyse gaat verachten,
Soo wilter voor een wyl geen andere verwachten,
Neemt dese dan voor lief: het is myn beurt te gaan,
Want in myn plaatse dringt de silver-verwe Maan.
't kan verkeeren
| |
[pagina 31]
| |
Ghy die door groot gemoed, en op-getogen sinnenGa naar voetnoot1
Vaack boven het gemeen u wack're geesten voert:Ga naar voetnoot2
Leest hier hoe bred'ro met de slechte Wereld boert:Ga naar voetnoot3
Leest hier hoe heerlijck hy verheerlijckt heeft het minnen:
5[regelnummer]
Leest hier hoe dat zijn ziel van Godlijckheyd geroertGa naar voetnoot5
Heel gaer-brand van de vlam die hy gevoelt van binnen.Ga naar voetnoot6
Virtutem Fortuna timet.Ga naar voetnoot-
In Effigiem
Unus & orbis Amor Batavi, quem cernitis hic est,
Parte tamen facies haec meliore caret:
Quam quoquè si vigili Cupitis pernoscere cura
Volvite divini sedulò vatis opus.
R.L.
| |
[pagina 32]
| |
Middengedeelte op oorspronkelijke grootte van blz. [***2]r; links hiervan zijn in klein cursief de versjes van S.C. en I.v.V. afgedrukt, rechts die van H.C.H. en P.S.
| |
[pagina 33]
| |
Treurt niet, maer lieft ghy hem so gunt hem't eewigh leven.Ga naar voetnoot1
Hy blijft toch Bred'ro, die hy altijd is geweest,
Hy leeft, al rot zijn lijf, daer leyd niet aen bedreven,Ga naar voetnoot3
By Gode rust zijn ziel, hier sweeft zijn groote Geest.
Hier herbergt 't lijf wiens geest in schertsen munten uyt,Ga naar voetnoot1
En met veel boerterij steets swanger ginck van herssen,Ga naar voetnoot2
VVien Charon willigh voerd om sunst in d'oude schuyt,Ga naar voetnoot3
Vermidts de zieltjens droef noch lachten om zijn farçen.Ga naar voetnoot4
I.v.V.Ga naar voetnoot-
Vraegt ghy wat bred'ro dee' de doodt?Ga naar voetnoot1
De Geest die was het lijf te groot:
Nu hebben met hem Spel, en Kluyt,Ga naar voetnoot3
En alle soete Deuntjens uyt.
H.C.H.Ga naar voetnoot-
Dat niet door leer alleen den Aar' der PoësyenGa naar voetnoot1
Ontspringht in ons: maer door natuur oock werd geteelt:Ga naar voetnoot2
In Gerbrand Bred'ro blijckt, die door zijn RymeryenGa naar voetnoot3
Zijn gheestighe Natuur in eeuwigh lof verbeelt.Ga naar voetnoot4
|
|