Groot lied-boeck
(1975-1983)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 16]
| |
Voor-Reden Van G.A. Brederoos
| |
[pagina 17]
| |
21 grontGa naar voetnoot20-21, datmen dat ouwde verschimmelde Pot-geltGa naar voetnoot21 en de vierkanteGa naar voetnoot21 22 stucken sal verachten? Daar men nochtans door oude lieden haar waardije 23 ende an haar swaarte en kracht hare deugt wel kan gissen, berekenen en 24 kennen. Voor mijn deel ick bekent, dat ick met dit nieuwe Leydsche 25 gevoelenGa naar voetnoot24-25 niet over een en kom, en dat ick met een kettersche stijf- 26 sinnigheytGa naar voetnoot25-26 aan het ouwde hange, ja dat al ben ick geen schroyerGa naar voetnoot26, geen 27 Goudt-smit, noch Munt-meester, die ouwe Pot-penninghen met voor- 28 deelGa naar voetnoot27-28 op soeck, om daar de eene tij t of d'ander yets goets na mijn behagen 29 en vermogen afGa naar voetnoot29 te maken. Het is mijn al goetGa naar voetnoot29 als 't hier-landsche onver- 30 valschte onvermenghde munte is, als ick weet dat het by de ghemeene 31 man in de dagelijcksche handeling en ommegangh gewraacktGa naar voetnoot31 noch ge- 32 weygert, maar by haer lieden voor goet gekentGa naar voetnoot32, en ontfangen wort: 33 Het is myn alleensGa naar voetnoot33, of ick van een machtich Coning of van een arm 34 Bedelaer leer de kennisse van mijn moeders tale, en of de wóórden uyt 35 het vuylnis-vat of uyt de cierlijckste en gróótste Schat-kamers van de 36 wereld komen: doch moet my elck na haer waarde goude, silveren en 37 koperen gelde verstrecken.Ga naar voetnoot37 Sekerlijck ick en sal my nummermeer soo 38 seer niet binden ande EenrinstigheytGa naar voetnoot38 van sommige Een-sinnighe Schry- 39 vers, die meer der vreemdelingen boecken door-snoffelen, als de ghe- 40 woonte van 't spreken haarderGa naar voetnoot40 mede-Burgheren en Lands-luyden, door- 41 soeken, en op haar eyghen in-vallen en inbeeldingen onversettelijckeGa naar voetnoot41 42 kercken bouwen, die dickwils nae wat onder-gravens lichtelijck daer 43 henen storten en vallen. Wat my belangt, ick heb anders geenGa naar voetnoot43 Boeck 44 geleert als het Boeck des gebruycx, so ick dan door onwetenheydt der 45 uytlandscher spraken, wetenschappen, en konstenGa naar voetnoot45 hebben gedoolt: ver- 46 schoont my ongeleerde Leke-broeder, en geeft den DuytscheGa naar voetnoot46 wat toe: | |
[pagina 18]
| |
47 want ick heb als een schilder, de schilder-achtigeGa naar voetnoot47 spreucke ghevolcht, die 48 daer seyt: Het zijn de beste Schilders die 't leven naast komen, en niet de gene 49 die voor een geestichGa naar voetnoot49 dinghenGa naar voetnoot49 houden het stellen der standenGa naar voetnoot49 buyten de 50 natureGa naar voetnoot49-50, en het wringhen en buygen der geledenGa naar voetnoot50 en ghebeenderen, die sy 51 vaack te onredelick en buyten de loop des behoorlickheytsGa naar voetnoot51 opschortenGa naar voetnoot51 en 52 ommecrommen. Ick hebbe soo veel als ick vermocht de boerterijen met 53 de soetste Boere-wóórden uyt gedruckt: het gene hier inne door ver- 54 suymelheytGa naar voetnoot53-54 is mishandeltGa naar voetnoot54, over geslagen, ofte vergeten, wilt dat met u 55 al-wetende geleertheyt, en ghewoonlijcke goedigheydt verbeteren, soo 56 sult ghy alderbest betóónen 57[regelnummer]
Dat hy is wijs en wel gheleert,
58[regelnummer]
Die alle dingh ten besten keert.
59 Eenige Neus-wyse en nau-gesetteGa naar voetnoot59 Lieden, met een voor-oordeel inne 60 ghenomenGa naar voetnoot59-60 zijnde, sullen dese mijne Liedekens van lichtvaardigheytGa naar voetnoot60 61 beschuldigen, al eer sy de moeyten sullen doen van te ondersoecken 62 waarom, waar toe, en hoe die ghemaackt zijn, swaarlijckGa naar voetnoot62 sullen sy kon- 63 nen gelóóven dat ick de sottigheden eeniger menschen met een lacche- 64 lijcke manier beschrijf, soetjes berisp en haer dwaling voor de óógen 65 houw, straffe, en andere waarschouwinge doe, om die dwaal-wegen 66 bequamelick te vermyden. ‘Veel dinghen heb ick op sijn boertsch gheset, 67 die nochtans voor ettelijcke Ste-lieden haar Rekeninghe zijn, die ick, 68 vermits ick hare sieckte, kranckheyt en schurfte kende, aldus heb moeten 69 handelenGa naar voetnoot69, wetende dattet anders al te korresyvichGa naar voetnoot69, bitter en te scharp 70 byten soude, en om datGa naar voetnoot70 het by velen niet qualijck genomen soude wer- 71 den, gaan sy al vermomt, onder boeren ghedaanten daer henen met ver- 72 anderde namen en bekleedinge: De uytlegginge hebben sommighe haar 73 reuckelóós genoech onderwondenGa naar voetnoot73, maar mijns bedenckens noyt ge- 74 vonden: Daar ick myGa naar voetnoot74 in verblyde, want ick en ben met eens anders | |
[pagina 19]
| |
75 schande niet verkuystGa naar voetnoot75, en om de waerheyt te spreken, ick heb haestGa naar voetnoot75 76 vyanden genoech, al en maeck icker geen meerder. Ick hebbe dese 77 malligheytjes meer uyt lust als uyt lasterGa naar voetnoot77 verdicht, om in Bancketten, 78 Gast-ghebodenGa naar voetnoot78, Waart-schappenGa naar voetnoot78 en ander uytspanningen des Gemoets, 79 my, en mijne vrienden en vriendinnen wat te verlustigen, met de ver- 80 quickelijckheytGa naar voetnoot79-80 der Nieuwigheytjes, die ick voor dese van niemandt 81 anders veel gesien hebbe; nochtans was ick noyt van sinne bekoortGa naar voetnoot81 82 om dese grillige grilletjes door den druck ghemeen te maken, want my 83 docht altóós datter wispelturigheyts en DrucxGa naar voetnoot83 genoeg inde werelt was, 84 maer yemandt van myn voortreffelijckste VrundenGa naar voetnoot84 (die daer meer 85 wercx van maakten als ick selve) heeft die naarstich en schriftelijck be- 86 komenGa naar voetnoot85-86, en met een heerlijcke en gróóte Voor-Reden vereert, en de 87 naam van GeestichGa naar voetnoot87 gegeven (oft het selve verdient, laet ick de verstan- 88 dighe en die daar lust in hebben, óórdeelen, voor mijn ick hebse altóós 89 mijn malle Liedekens geheeten) en zijn by Govert BassonGa naar voetnoot89 tot Leyden 90 eerstmael gedruckt, die de selvige in een heel seltsame en ongelóóflijcke 91 kortheyt van tyt versonden en verkocht heeft, en is in sulcker voegen 92 begeert gheweest, dat ick selver gheen exemplaer en heb mogen behou- 93 wen, om het de een of d'ander reysGa naar voetnoot93 te doen herdrucken: Doch is het ten 94 tweedemale t' Amsterdam van eenige GesellenGa naar voetnoot94, sonder mijn weten ghe- 95 druckt, met sommige on-eerlijckeGa naar voetnoot95 en ontuchtighe Liedekens, die alGa naar voetnoot95 op 96 mijnen naam lóópen, maer de eer die my daer mede geschiet is, en de 97 danckbaerheyt die ick haar hier over schuldig ben, sal ick haar ter gele- 98 gentheyt met een vriendtschapGa naar voetnoot98 vergelden, die haar heugen sal. Want 99 waarlijck alle suyver-hertige en Edel-moedige menschen sullen sich | |
[pagina 20]
| |
100 voortaen wachten yets geneugelicx te laten uytgaanGa naar voetnoot100, nu de ongeóórloft- 101 heden soo gróót zijn, datmen onder den deck-mantel van yemandt an- 102 ders sijn vuyligheydt uyt-stroyen mach. 103 Ghy Rymers, en ghy brave Dicht-Schrijvers van dese frayigheytjes, ick 104 bedanck u, en bidde u dat ghy vóórderGa naar voetnoot104 mijn wercken niet meerder met 105 de uwe en vermenghelt, want ick ben te vredenGa naar voetnoot105 dat ghy al mooght ma- 106 ken wat u lust, maar ick en begeer niet dat ghy mijn deuntjens an de 107 uwe koppelt en kettingt, ick en sta na niemands oneere, en ick gunne u 108 uyt goeder herten de lof die u toe komt: doch zijt ghy heel Eer-gierich, 109 betóónt u Edele Geest en klaarheyt van u verstant, en schrijft sulcke 110 dinghen die alle menschen verschricken en ontsetten, en laat my by mijn 111 soete sotternijenGa naar voetnoot111 blyven, en besteet u medelyden en verkeerde berm- 112 hertigheydt aen yemandt anders Armoede, voor mijn, ick benGa naar voetnoot112 uwe 113 hulp voor dese tijdt noch onbehoeftich (God danck) want ick laat my 114 voorstaanGa naar voetnoot113-114 (al luytet wat verwaandelijck) dat icker al heel veel meer 115 van die slach sou konnen voortbrengen, als 't my eers genoech was, ge- 116 lijck ick met eenighe nieuwetjesGa naar voetnoot116, hier in ghevoegt, bewesen hebbe: Maer 117 wat is dit? ick praat hemel-valGa naar voetnoot117, ick springh van 't een op 't ander. Eer- 118 waerde Maeghdekens, en lustige Iongelinghen, ick stuur u ditkleyne Voor- 119 loopertje voor uyt, het welcke u komt waarschuwen, dat ick u eer lang 120 meene toe te eygenen een gróóter Lied boeck, genaemt Bron Der Minne, 121 waar inne ick het meesten-deel van alle mijn JammertjesGa naar voetnoot121, Klachten, 122 Lyden, en VermakelijckheytGa naar voetnoot122 aanden dagh sal brengen, indien ghy dit 123 naar uwe ouwde goetheyt in danck ontfangen en aanvaarden sult, daer 124 ick niet aen en twijffel, vermits ick daar nu tot tweemael toe, soo open- 125 bare proevenGa naar voetnoot124-125 hebbe af ghesien: Op dit vertrouwen dan, soo wertGa naar voetnoot125 u 126 (O Sangerighe Keeltjes!) van gantschen gemoede toegeheylicht en toe- 127 ge-wijt, de meer dartele als treffelijcke Kinderen vande blyde geest, van 128 uwen alle Eer, en dienst-schuldige Vrundt en Dienaar
G.A. Bredero. |
|