Vertaalde gedichten
(1981)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
Nog een MargrieteDe achtste Historie van Deel VII verhaalt de ‘Deerlijcke doot van een Iongvrouwe, gevangen gheset van haer Man, uyt oorsake harer oneerbaerheyt, met verscheyden gheschiedenissen over dit onbehoorlick stuck voorghevallen’ (blz. 512-581). Hierin komt één enkel lied voor; dat werd echter bij vergissing ook reeds opgenomen in De vierde Historie (zie blz. 327), zodat het in Deel VII tweemaal werd afgedrukt; blijkens de Franse tekst hoort het thuis in De achtste Historie. De titelpagina, ontworpen door Le Blon, geeft voor het zevende deel een illustratie van deze novelle (zie blz. 109).
Het verhaalde heeft zich afgespeeld tijdens de toenmalige Franse godsdienstoorlogen en de betrokken families behoorden tot de hoogste Franse adel. Daarom noemt de verteller de hoofdfiguren met de fictieve namen Frederick en Margriete. Reeds vanaf zijn achttiende jaar, toen Frederick de schoonheid van Margriete had horen roemen, wenste hij haar te zien. Eindelijk deed die gelegenheid zich voor en op slag werd hij verliefd, wat Margriete en haar ouders niet onaangenaam was. Frederick beloofde spoedig terug te keren; eerst wilde hij zijn familie op de hoogte brengen van zijn liefde. Toen deze ermee akkoord ging, trok Frederick met een groot gevolg naar het kasteel van Margrietes ouders. Hij zond een bode vooruit, die terugkeerde met een gunstig bericht zowel van de ouders als van Margriete zelf. De verliefde ridder bracht een erg onrustige nacht door; ‘Hadde desen verstandighen Heere een superstitieus mensche gheweest, die ghenoeghte ghenomen hadde in de waerseggherie, hy zoude voor zeecker ghelet hebben op een droom, die hem den selven nacht voor quam, ende een voorzegghinghe ofte prognosticatie was, van het ongheluck sijnen huyse namaels overghekomen, door de dertelheydt ende wulpsheydt van sijn vrouwe. Want hem droomde, dat hy een verhongherde Wolf zagh de jonghvrouw op het lijf vallen, de welcke haer ter aerden neder druckende, haer sijn schamelheydt toonde, waer over hy den Wolf te keere gingh, ende ter doot bracht, sluytende (soo hem docht) sijn Bruydt in een Toren, daer zy jammerlijck sterf, ende van boven neder sprongh. Hoewel nu de- | |
[pagina 341]
| |
sen droom seer schrickelijck was, ende voor henen verkonnighde het ghene namaels ghebeurdt is, so en heefter Frederick evenwel voor alsdoen gheen werck af ghemaect, noch hem des oyt aenghetrocken, tot dat eyndelijck de daet hem doen sien heeft het ghene hy noyt gedacht en hadde dat hem zoude bejegenen. Want hy bedocht, dat de droomen ijdel sijn, ende dat het een dwaes waengheloove is die ter herte te nemen, dewijle de ghesichten sich niet en gedraghen tot de fantasien ende inbeeldingen der minnaers, ende wijse luyden sich niet en hechten noch steunen anders dan op den wille Godes alleen, dien sy beyde haer selven ende alle hare dingen bevelen. In somma dese minnaer, die stadig haecte en waecte na de beminde zaecke, stondt op zoo haest als de voorloopster des daeghs hare half schijnende ende gheel witte stralen begost te vertoonen. Ende sijn gesellen wacker makende, heeftse al singende ende boertende op doen staen, ende gereetschap maken om sijn herte ende wille te gaen soecken ter plaetse daer hy de zelve verset hadde in handen van sijn overschoone Matresse. Onder andere nu zongh hy dese naervolghende rijmkens’ (blz. 536-537):
Wat Son mach klaerder schijnen? (LVIII).
Op het kasteel aangekomen verklaarde Frederick zijn liefde en kort daarop volgde de verloving, en dan de bruiloft; het jonge paar vertrok naar Fredericks kasteel. Het geluk duurde niet lang. De burgeroorlog riep Frederick naar het slagveld. Aanvankelijk bleef Margriete de vrome, trouwe echtgenote. Maar losbandige jonkers, onder wie een vroegere page van haar vader, brachten haar van de goede weg af. Margriete werd lichtzinnig, dan trouweloos en onbeschaamd-geil. Dat vernam Frederick. Waarschuwingen hielpen niet. Toen de edelman terugkeerde naar zijn kasteel, bejegende Margriete hem schaamteloos. De schuldige jonkers werden gestraft, de page onthoofd en Margriete opgesloten met het gebalsemde hoofd van haar ergste verleider. Niets mocht baten, hoe welwillend Frederick haar ook behandelde en toesprak. Tenslotte sprong Margriete door een torenvenster en vluchtte, zwaar gewond. Ze stierf een schandelijke dood, ondanks haar verwondingen nog onteerd door rovers. Treurend bleef Frederick achter. | |
[pagina 342]
| |
LVIIIQuel soleil éclaire mieux,
Quelle splendeur ont les cieux
Aprochant de la lumiere
Laquelle par sa grand splendeur
5[regelnummer]
Eclaire tousiours à mon coeur
D'vne course iournaliere?
Tant ne reluit le soleil,
Encore qu'il soit le seul oeil
Illustrant tout ce bas monde,
10[regelnummer]
Comme en l'astre qui me luit,
Durant le iour, & en la nuict
La clarté plus parfaite abonde.
Il éclaire à mes pensemens,
Il allege mes griefs tourmens,
15[regelnummer]
Et mes engoisses il soulage
| |
[pagina 343]
| |
LVIIIWat Son mach klaerder schijnen?Ga naar voetnoot1
Wat hemel torts? wat glants?Ga naar voetnoot2
Hoe schoon, hoe hel, sy moeten t'hansGa naar voetnoot3
Voor 'tsuyver licht verdwijnen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dat steets in mijn ghemoet
De daghelycksche ronde doet.
De Son en is van luysterGa naar voetnoot7
So heerlijck noch zo hoogh,
Al is hy schoon des weereldts oogh,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Sijn schijnsel dat is duyster,
By het volmaecte licht,Ga naar voetnoot11
Dat mijn ghestarrente in my sticht.Ga naar voetnoot12
Dit verlicht mijn gedachten,
En dit versoet mijn smart,
15[regelnummer]
En 'tvertroost mijn benaude hart,
| |
[pagina 344]
| |
D'Aube il me sert à ce matin
Et le iour estant au declin,
Ie voy Diane en son nuage.
Bon iour mon Astre lumineux,
20[regelnummer]
Bon iour mon agreable aurore,
A toy seule adresse mes voeux,
Tu es la seule que i'honore.
| |
[pagina 345]
| |
O ghy versacht mijn klachten:Ga naar voetnoot16
Mijn dageraet; ick achtGa naar voetnoot17
V voor mijn mane in den nacht.
Goen dach mijn blancke sterre,
20[regelnummer]
Goen dag mijn morgenstont,
Met u roos verwe rooder mont,Ga naar voetnoot21
Tot u schick ick van verreGa naar voetnoot22
'Tgeen ick hadt toegeseyt,Ga naar voetnoot23
Maer niet na dijne waerdigheyt.Ga naar voetnoot24
|
|