Vertaalde gedichten
(1981)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
Camillus en EmiliaDe vierde Historie van Deel VII verhaalt ‘De genoechlycke ende ghetrouwe liefde van Camillus ende Emilia beyde Aretinen, ende wat sy voor zwarigheden uytghestaen, als mede hoe deerlijcken eynde zy ghehadt hebben’ (blz. 259-344).
Deze geschiedenis, die Belleforest gevonden had bij ‘Franciscus Flori Florentijn’ (blz. 273), speelde zich af ‘over tsestigh oft tachtigh jaren’ (blz. 261) in Arezzo, een van de vermaardste steden van Toscana. Het huwelijk van een rijke burger werd pas laat gezegend met de geboorte van een dochtertje, Emilia. In dezelfde stad woonde ‘zeker Mesmaker, een schamel, maer deugdsaem ende by Luyden met eere wel bemint Man’ (blz. 262). Die had een zoontje, Camillus, zo uitzonderlijk knap van geest en leest, dat de vader erg bedroefd was omdat hij hem geen geschikte opvoeding kon geven. Toen Emilia's vader dat vernam, stelde hij voor Camillus samen met zijn dochtertje te laten onderrichten, waarin de messenmaker dankbaar toestemde. De kinderen leerden vlug en gemakkelijk; ze lazen Cicero, Ovidius, maar ze vonden meer behagen in ‘de heymelycke snoeperyen ende malligheden van Cupido’ (blz. 266) dan in de filosofie. Daarbij kwam nog het onderricht in muziek en dans en zo ontvonkte een kinderlijke verliefdheid in hun gevoelige harten. Toen de kinderen veertien jaar werden, maakte Emilia's vader uit voorzichtigheid een einde aan de gezamenlijke opvoeding, maar dagelijks ontmoetten Emilia en Camillus elkaar in de kamer van de moeder. De vader was ‘gheen grijnspens’ (blz. 269) en vermoedde niets van de heimelijke liefde, waarvan de kinderen zich trouwens ook nog niet bewust waren. Toen besloten Emilia's ouders het meisje uit te huwelijken. Dit nieuws bracht Camillus ‘de vloo int oor, soo dat hy wesende in der Vrouwen kamer, ende sy hem bevelende te spelen op de clavecimbale, mitsgaders daer onder te singen, dese navolgende veerskens ghesonghen ende ghespeeldt heeft’ (blz. 270):
So eenigh Iongeling (LII).
| |
[pagina 325]
| |
Onmiddellijk beantwoordde Emilia die klacht, zich evenwel niet bewust van de vlammende liefde van Camillus, ‘maer slecht om in teghenwoordigheyt van haer moeder te betoonen, dat sy niet min toegenomen en hadde in de Poësie als Camilius’; zij zong en speelde ‘dese veerskens’ (blz. 271):
De klachten die ghy doet, en die mijn siel beroeren (LIII).
De moeder vond de liedjes vermakelijk; van wat er in de harten van de jongelieden omging en groeide vermoedde zij niets. Emilia werd uitgehuwelijkt aan een Aretijns edelman, door de verteller Kornelis genoemd, omdat zijn bron geen naam vermeldt. Hij was van oude adel, rijk, machtig in de stad, ‘maer doch van anderen aerdt ende conditie dan sy wel behoefde. Sy (segh ick) die al te verstandig, blijmoedigh, ende edelgeestigh was om vereenigt te sijn met soo melancholijcken ende swaermoedighen man als Kornelis’ (blz. 272). Op de bruiloft wilde Emilia's vader laten zien welke vruchten het verstrekte onderwijs had afgeworpen: hij verzocht Emilia en Camillus te musiceren. ‘Sonder twijffel dit singhen is een droevig Bruyloft Liedt gheweest voor den man, ende het beginsel der onghelucken van Camillus ende Emilia, die tot noch toe gevrijt hadde als onder een wolcke, maer nu ernstigh bespronghen werden van den schalcken Cupido, die haer beyde ghevanghen nam met het bedriegelijck locke Broodt soo der levender stemme, als des soeten snaerspels, hetwelck alzoo het een Dochter is van Mars ende van Venus, zo en moet men sich niet verwonderen, dat van haer niet anders dan bloedighe vreughde ende blijschap in droefheyt geconfijt gheduerighlijck voort comt. Wat meer de twee jonghe luyden, om den ouden man te behaghen, hebben so uytnemende soet begonnen te singhen, datter niemandt en was, of hy en werdt opghenomen van vreughde, ende ghedwonghen niet alleen de ooghen maer oock alle sijne sinnen te slaen op de volmaectheyt van dese twee voesterlingen, ware spieghels van schoonheydt ende beleeftheydt’ (blz. 276-277). Camillus zong een ‘motet’:
Soo langh den hemel my het leven hier sal schencken (LIV).
Emilia antwoordde met:
Fortuyn! forse Fortuyn! die vaerdig t'mijner schaden (LV).
Al waren deze ‘droevige veerskens’ zomaar ‘int wilde’ gezongen, toch kregen sommige gasten argwaan ‘dat Cornelis Emilia niet alleen hebben en zoude, nadien haer herte verlooft was aen eenen anderen Sanct, die het beste deel van hare gheneghentheden ende liefde bezat’ (blz. 279). Bij het scheiden viel Emilia bijna in | |
[pagina 326]
| |
onmacht, maar dit werd toegeschreven aan de emotie omdat zij het ouderlijk huis moest verlaten. En Camillus, doodsbedroefd, vreesde ‘den laetsten adieu van sijn Vrouwe’ (blz. 279) gehoord te hebben. De jonge man kwijnde van verdriet; eindelijk besloot hij Emilia een brief te schrijven waarin hij zijn hart uitsprak. Daarmee bevestigde hij slechts wat het meisje altijd had gevoeld en in haar antwoord vroeg ze Camillus bij haar te komen, want haar man moest binnenkort naar Florentië. Dat bericht monterde Camillus op, hij ‘zongh, ende speelde op de Luyt, op de Clavecimbel ende ander Instrumenten, daer hy dan sijn zoete, bevende, ende welklinckende stemme onder vermenghde, even als of hy teghenwoordigh gheweest hadde by sijn Matresse, de welcke hy aensprekende zeyde als volght’ (blz. 292):
De schoonheydt die de min in mijn ziel heeft gegraven (LVI).
Emilia, die opging in hetzelfde verlangen ‘om hare ghemeyne vlamme te blusschen, so maecte sy somtijts Sonnetten, Madrigalen, ende andere rijmkens, die zy dan seer bevallighlijck speelde op 't een oft 'tander Instrument, ende song onder andere dit navolgende’ (blz. 294):
Mijn hart sal u soo langh (en laet u niet verdrieten) (LVII).
Een week later vertrok Cornelis, zonder achterdocht want zijn vrouw was de laatste dagen uitzonderlijk vriendelijk geweest. Nu begon het heimelijk spel van Emilia en Camillus; het duurde ruim twee jaar zonder dat iemand iets merkte of ook maar vermoedde, want Camillus kwam altijd in het huis langs een achterdeur die uitgaf op een verlaten straatje. Dan gebeurde het onvermijdelijke. Een Aretijns edelman werd verliefd op Emilia en volgens Italiaanse manier bracht hij haar elke avond een serenade. Eens zag hij Camillus langs de geheime deur binnensluipen en in de mening dat het een dief was, sloeg hij alarm. Gevangen, bekende Camillus dat hij inderdaad wilde stelen: dat was het enige middel om Emilia's eer te redden. Op verzoek van de achterdochtig geworden Cornelis werd Camillus gefolterd, maar hij hield zijn verklaring staande. Tenslotte werd hij veroordeeld: gedurende de drie volgende jaren mocht hij niet meer komen in de straat waar Emilia woonde, hij mocht de vrouw niet meer aanspreken en Cornelis geen enkele reden tot ergernis geven. In een brief aan Emilia verklaarde Camillus zijn blijvende trouw, waarop de vrouw hem smeekte weer te komen; haar brief besloot zij met een tweeregelig versje:
Mon grand amy ne m'escry rien,
Ains seulement toy-mesme vien (Tome VII, blz. 245).
| |
[pagina 327]
| |
In de Nederlandse vertaling volgt in plaats hiervan onder de brief een gedicht van 24 vzn.:
Wat son mach klaerder schijnen? (blz. 309).
Dat hoort echter thuis in De achtste Historie en komt daarin dan ook nog eens voor (zie LVIII). Nu herbegonnen de nachtelijke bezoeken. Cornelis, die daarmee ‘sijne achterstellen betaelde aent Ghebroederschap vande Ridders van Cornuwal’ (blz. 310), betreurde zijn al te streng optreden en graag had hij zelfs zijn huis opengesteld voor Camillus. Drie jaren verliepen. Ten gevolge van een dreigende oorlog verhuisde Cornelis toen naar een buitenverblijf, tot groot verdriet van de gelieven. Maar toevallig ontmoetten ze elkaar bij de ingang van de kerk en een afspraak was vlug gemaakt. Cornelis werd evenwel gewaarschuwd en in de nacht overviel hij de overspeligen. Wel vond Camillus een schuilplaats, maar zeer toevallig ontdekte Cornelis hem. Om zich te wreken ging Cornelis zijn hele familie halen. Ondertussen sprong Camillus op aanraden van Emilia door een venster en als bij wonder bleef hij ongedeerd. Daar stond Cornelis nu zonder enig bewijs! Woedend sloeg hij zijn vrouw, die vluchtte. Dagen lang doolde zij rond in de onherbergzame streek, tot eindelijk haar ouders haar vonden. Emilia weigerde nog terug te keren naar haar man. Met de hulp van haar moeder herbegon het oude liefdesspel met Camillus. Kort nadien echter stierf Emilia aan de pest en Camillus ging op dooltocht in den vreemde, ‘noch ellendigher als de doode, half mistroostigh swermende langhs den lande, ghelijck een tweede Cain, ende van schaemte niet dorvende verschijnen voor de luyden met eere van sijner Natie, die hem verfoeyden, omdat hy twee doorluchtighe huysen onteert hadde, ende al te ondanckbaer gheweest was teghens die hem zoo vriendelijck opghevoet hadde, beneffens sijn eygen dochter’ (blz. 344). | |
[pagina 328]
| |
LIISi onc aucun voulut par amour poursuiuir
Chose qui fust mortelle, en moy seul qu'il se mire:
Et verra qu'il n'est point, pour viure, ou pour mourir,
Au monde vn mal qui soit esgal à mon martyre.
| |
[pagina 329]
| |
LIISo eenigh IongelingGa naar voetnoot1
Met harte en met sinnen,Ga naar voetnoot2
Versoect een sterflijck dingGa naar voetnoot3
Met ware jonst te winnen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En pijnt wanhoop zyn sinnen:Ga naar voetnoot5
Die spiegelt sich aen mijn,Ga naar voetnoot6
Zien sal hy, en bevinnenGa naar voetnoot7
Sijn weedom niets te zyn.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 330]
| |
LIIILa plainte que tu fais, & qui mon coeur confond,
Auec son hautain stile, & pitié infinie,
A r'allumé en moy l'estincelle amortie
Des playes que ie sens de mon ame au profond.
| |
[pagina 331]
| |
LIIIDe klachten die ghy doet, en die mijn siel beroerenGa naar voetnoot1
Door haren hooghen stijl en ongheveynsde smart,Ga naar voetnoot2
Kan in mijn dooden vonck het levend' vier haest voerenGa naar voetnoot3
En jeuckering int vleys van mijn ghewonde hart.Ga naar voetnoot4
| |
[pagina 332]
| |
LIVTant que seray vsant de ceste vie,
Seul en toy veux penser & esperer:
Mon ame estant depuis du corps partie,
En l'autre monde encor te veux aymer.
5[regelnummer]
Car ceste playe, & sanglante, & cruelle
Autre ne peut alleger sinon toy:
Mercy requiers de toy, mercy, ô damoiselle,
Tel loyer quiert vn coeur seruant en foy.
| |
[pagina 333]
| |
LIVSoo langh den hemel my het leven hier sal schencken,
Sal ick 't ghebruycken om op u alleen te dencken,Ga naar voetnoot2
En als mijn ziele sal van 't lichaem scheyden af.Ga naar voetnoot3
Sal ick u Efter noch beminnen in mijn graf:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Want van geen ander hant kan mijne wreede wondenGa naar voetnoot5
Ghenesen, dan van u, diense my heeft ghesonden.Ga naar voetnoot6
Ghenade ick versoeck! genade schoon Iongvrouw!
Mijn hart dat eyscht dit loon voor mijne diensten trouw.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 334]
| |
LVFortune qui tousiours m'endommager es preste,
Et qui de mon espoir mets l'asseurance à terre:
Tant plus i'ay de douleur, plus tu en fais de feste,
Et moy cerchant la paix, tu me liures la guerre.
5[regelnummer]
Tu m'assauts me rusant & accable mon heur:
Et ma vie par toy sent sa fin, ô fortune!
Que fais ie donc ayant, & sentant la fureur,
Des cieux, du sort, du temps, du Soleil, de la Lune.
| |
[pagina 335]
| |
LVFortuyn! forse Forttuyn! die vaerdig t'mijner schaden,Ga naar voetnoot1
De zekerheyt mijns hoops soo snel ter neder smijt;Ga naar voetnoot2
Hoe ick meer smert gedooch, hoe ghy u meer verblijt;
Ghy levert my de strijt, terwijl ick bid' ghenade;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ghy bespringt met bedroch ende vyand'lijck verraden;Ga naar voetnoot5
Ghy vernielt mijn geluck, beullinne als ghy zijt!Ga naar voetnoot6
Ick voel mijns levens eynd' en 'teynde van mijn tijt
Door u valsheydt Fortuyn; ghy oorspronck aller quaden.Ga naar voetnoot8
Wat sal ick maecken? ach! die daer ghevoel en lyGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
De wreetheydt van de tijt: ende die bedriegeryGa naar voetnoot10
Van hope en van vrees: o wonderlijck bespringen!
Ellendige! wat raet? wat sal ick doch bestaen?Ga naar voetnoot12
Ghevoel ick niet den haet van Hemel, Son, van Maen?Ga naar voetnoot13
Van Noodt-lodt, ende van al, wat d'Aerde mach voortbringen;Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 336]
| |
LVICelle beauté qu'amour peignit en moy
Et la graua, l'ideant en mon ame,
Comme gentille & rare elle est de soy.
Elle est aussi pitoyable en sa flamme,
5[regelnummer]
Car doucement elle brusle mon coeur,
Et tout soudain, ma douce blanche rose
De ses liqueurs elle estaint mon ardeur,
Et au sommet de mes aises me pose.
Elle me tient en vie & m'eslargit
10[regelnummer]
Tout ce qu'vn coeur de sa dame desire:
Si que par elle, & en elle finist
Tout ce que i'ay de mal, & de martyre.
| |
[pagina 337]
| |
LVIDe schoonheydt die de min in mijn ziel heeft gegraven,Ga naar voetnoot1
Gheschilderdt en gheciert met d'alderbeste gaven;Ga naar voetnoot2
Soo veel sy in haer zelfs seldtsaem en edel is,Ga naar voetnoot3
Soo is haer vlamme oock gheneygt tot deerrenis:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Want ziet sy brant mijn hart soo soetjes en soo zachtjes.Ga naar voetnoot5
Dat ick my gantsch verteer in mijn lieve gedachtjes.Ga naar voetnoot6
Mijn schoone witte roos' gheswintjes haer bereyt,Ga naar voetnoot7
En blust mijn bangen brant met hare vochticheyt:Ga naar voetnoot8
En heeft my tot den top van mijne vreucht verheven.
10[regelnummer]
Sy ist, sy ist alleen die mijn behout int leven:Ga naar voetnoot10
Wandt sy vergunt my al het gene dat een hart
Kan wensschen van zyn lief: Sy doodt en dempt mijn smert.Ga naar voetnoot12
| |
[pagina 338]
| |
LVIIL'aymé seras de mon coeur, iusqu'à tant
Que de la mort ie seray faite proye:
Et seul de moy tu seras iouyssant,
Seul mon plaisir, mon soulas, & ma ioye.
5[regelnummer]
Ah mon Camille, ah amant gracieux,
Si pour toy faut, que ma vie finisse
Aimant, la mort, me semblera propice,
Car pour l'amour le mourir est heureux.
| |
[pagina 339]
| |
LVIIMijn hart sal u soo langh (en laet u niet verdrieten)Ga naar voetnoot1
Beminnen tot ick my een roof des doots bevijn:Ga naar voetnoot2
Ghy sult my heel en alleen, alleen ghenieten:Ga naar voetnoot3
Ghy sult alleen mijn vreugt, mijn troost, mijn blijschap zyn.
5[regelnummer]
O vriendelijcke lief: O minnaer gantsch gestadigh:Ga naar voetnoot5
Sterf ick (o Camillus!) om uwe min met druck,Ga naar voetnoot6
Het sal my duncken dat de doot my is genadigh:Ga naar voetnoot7
Want die van liefde sterft geniet een groot gheluck.
|
|