Vertaalde gedichten
(1981)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
De ongelukkige MargrietDe negenste Historie van Deel VI verhaalt ‘Van een Ionghe Dochter die haer zelven in een put gheworpen ende versmoort heeft, om de wille van Seecker Student, met wien haer Vader niet toelaten wilde dat sy hylicken soude’ (blz. 528-625).
Zoals in de voorgaande samenvatting is meegedeeld, staan de volgende gedichten in de Nederlandse vertaling niet op de juiste plaats, doordat het eerste nog bij vergissing in De sevende Historie was opgenomen. Dat heeft meegebracht dat de gedichten XXXVII-XLI allemaal een plaats naar voren schoven, terwijl het laatste gedicht XLII tweemaal werd afgedrukt, nl. eerst een plaats te vroeg, daarna op de juiste plaats. De drukken van 1646 en 1650 geven de teksten in dezelfde volgorde. In deze samenvatting worden de stukjes geplaatst waar ze thuishoren, dus zoals in het Franse origineel.
Hoe zeer jonge mensen hun verliefdheid vooral in het begin moeten intomen, wordt geïllustreerd door dit verhaal. Het is een recente gebeurtenis en omdat de ouders en andere familieleden en vrienden van de betrokkenen nog leven, zal de verteller hun namen niet meedelen; het gaat over het lotgeval ‘des Dochters, de welcke wy Margriet heeten zullen, ende den Jonghman Willem’ (blz. 530). ‘In een van de beste Steden deses Conincrijcx, die ghenoeghsaem vermaert is’, o.a. ‘van wegen de wydberoemde Hooge School in de rechten daer met sy verciert is’, woonde ‘een eerlyck Raedsheer, gesproten van middelbaren huyse, ende overvloedighlyck ryck ende machtigh’ (blz. 530). Deze had een dochter, ‘schoon, bevallich, wesentlyc, ende zoo wel gemaniert als eenige Dochter in de selvige Stadt, ende daer beneffens soo vriendelijck in alle hare woorden ende wercken, da zo wie haer omtrent quam, terstondt op haer verliefde, ende haer so om dese bevallyckheydt, als andere hare claerblinckende deughden in eer en weerden hielt’ (blz. 530-531). En onder de talrijke ‘Scholieren wasser een so beleeft, so sedich, soo geschickt, ende zoo wel ghemaniert, als Ionghman ter Werelt soude moghen wesen’ (blz. 531). Afkomstig niet ver van de stad, was Willem er geen | |
[pagina 283]
| |
onbekende en daarom ook des te meer welkom ‘by de dochters van de beste ende eerlijcxste huysen, ende sy ginghen ooc te gemeynsamer met hem om’ (blz. 532). Vaak nodigden zij hem uit om mee te zingen, te dansen en te spelen en om zijn bedrevenheid in deze kunsten hadden allen hem ‘wonderlyck’ lief. Zo kwam het, dat ‘hy op sekeren dach in een Tuyn was, gelegen omtrent een half mijl van de Stad, ende met eenighe Dochters inden Doolhof getreden was, ghevlochten sijnde van een deel ghenoeghlycke haselaers, ende sy lange tijt daer in wandelden sonder den uytgang te vinden, boertende ende lacchende vast onder malkanderen, zoo leyde hy by ghevalle onder sijn armen de Dochter die namaels sijn herte verheerde, ende hem door hare schoonheyt ende manierlijckheyt tot haer slaef ende dienaer maeckte: ick wil segghen Margriete, daer wy flucx van ghesproken hebben, ende haer aldus leydende, begon hy blijmoedighlijck op te heffen dit na volghende Liedeken, doch sonder dat mael, voorder te dencken dan de woorden selfs mede brachten, als de smerte noch niet ghevoelende, die hy namaels om de selve dochter gheleden heeft’ (blz. 533):
Dit groen besloten perck, dees heugelijck gevlochten (XXXVII).
Al de meisjes wilden weten wie zijn uitverkoren ‘Maitresse’ was, maar in een hoofs gesprek over de amoureusheid, de vreugdevolle droefheid en het smartelijke verblijden verweerde Willem zich: hij hield van allen. Dat maakte evenwel de zaak niet eenvoudiger, tot hij eindelijk hulp kreeg van de oudste van het gezelschap, ‘wesende een gehoude vrouwe, ende Moey van Margriet, seer verstandigh, ende ghenegen tot discoureren’ (blz. 539). Door die ‘gemeynsamen ende vryen ommegangh’ (blz. 542) leerde de student Margriet kennen. Haar vader, ‘een hard ende straf man’ (blz. 542), wilde wel niet dat er studenten bij hem aan huis kwamen, maar Willem zag het meisje vaak bij haar Moeye. Zo groeide de liefde ‘ende 'tghene te voor zonder vier oft kracht was, wierdt ghewelt ende vlamme’ (blz. 542) zowel in Willem als in Margriet. Beiden poogden zich te bedwingen; om nochtans geen vermoeden te wekken, bleven ze de bijeenkomsten bezoeken. Willem werd ‘melancholijck ende ongedaen van aensicht’ (blz. 544), maar omdat hij inderdaad ‘een kleyn koortsken’ (blz. 544) kreeg, merkte niemand de diepere oorzaak. Toch vroeg Margriet bij een nieuwe ontmoeting naar de reden van zijn droefheid, waarop de jongeling aan haar als aan ‘de secreetkamer’ (blz. 546) van zijn gemoed toevertrouwde dat hij ‘ter doodt toe gewont’ (blz. 546) was. Margriet was getroffen door zijn vertrouwen en zijn bescheidenheid en al lachende vroeg zij of hij dan op iemand van buiten de stad verliefd was. Het gesprek werd afgebroken door de moeye, die Margriet kwam roepen. | |
[pagina 284]
| |
‘Onsen Edelman’ (blz. 548) kreeg nu hoop. Margriet, in de eenzaamheid van haar kamer, vreesde dat zij te vrijpostig was geweest, maar, gedreven door haar eigen verliefdheid, wilde zij zo vlug mogelijk weten of zij hopen mocht. Ook ‘haren Vrijer’ (blz. 551) was in groot lijden: wat betekende haar antwoord? Vond ze hem niet goed genoeg? Of stelde ze hem alleen maar op de proef? Ze mocht met hem handelen naar haar goeddunken, hij hoopte toch op een gunstig antwoord. ‘Met dese ghepeynsen diep in den avondtstondt besich sijnde, ende niet konnende naer wille slapen, greep hy sijn Luyt by der handt, daer op hy zeer meesterlijck konde spelen, ende songh dit navolghende klinck-dicht ofte Sonnet’ (blz. 553):
O Nacht! o lange Nacht! my een getuyghe trouw (XXXVIII).
Zo vatte Willem moed, hij herkreeg zijn frisse kleur, wat aan Margriet niet ontging. Bij een ontmoeting verheugde zij er zich over, dat hij blijkbaar zijn Matresse gevonden had. Willem poogde haar duidelijk te maken, dat zijzelf de uitverkorene was, maar ze hield zich alsof zij hem niet verstond. Zo dwong ze hem tot een duidelijke uitspraak, wat hij al te graag deed aldus: ‘Wel hoe Mevrouwe, kent ghy dan die Margriet niet, die de peerle van deze Stadt is in schoonheydt, ende alderley eerbare zedigheydt? Weet ghy niet wie zy is, diens eenighe fraeyheydt mijn herte ghebonden, ende mijne gedachten gevangen heeft, ende wiens minnelijc aengesicht ende vriendelijcke woorden de eenighe Medecijne gheweest sijn, die my wedergestelt heeft in mijn vorighe kracht, ende blijde verwe? Dit ghezeyt hebbende, werdt hy ontsteken met eenen Poetischen geest, ende opghetoghen sijnde door een Godlicke kracht der liefde, goot hy uyt deze naervolgende rijmen’ (blz. 558):
Margriete Lief mijn hert', en wensche van myn leven (XXXIX).
‘Dese veerssen en hadt hy soo haest niet geeyndight, hy en begon flucx al weer op een nieu even als oft noyt geschiet en waer, ende de gantsche Fonteyne der Poësie op hem uytgestort hadde geweest, seggende’ (blz. 559):
De verwen van mijn bloem wiens schoonheyt aengeboren (XL).
‘Ende overmits dat de Dochter, hoorende dese dichten by hem volmondelick uytghestort, ende siende hoe verre haren nieuwen minnaer was opghetogen, heel verslaghen was, beyde van blijschap ende verwonderinghe, soo dat sy haer niet meer en verroerde als een block ofte beelt, ende haer soet ende lieflijck ghesichte stadigh bleef houdende op haren Poët, die heel nieuw ende versch voor den dagh | |
[pagina 285]
| |
quam uyt de munte vanden vrolijcken Cupido, soo heeft hy syn adem noch eenmael hervat, ende gheseyt’ (blz. 661 = 561):
Den soeten Somer is soo brandent niet noch heet (XLI).
Na deze poëtische liefdesverklaringen zetten beiden hun gesprek voort in alle hoofsheid, zodat Willem zich verbaasde over zoveel wijsheid bij een meisje van amper achttien jaren. Tot besluit verzocht hij haar ‘dit coralijne mondeken’ (blz. 568) te mogen kussen. Dat kon zij hem echter niet toestaan, tenzij voor deze ene keer als ‘den eedt ende bevesting’ (blz. 569) van hun liefde, waarvan hij dan ook vurig gebruik maakte. En dat was dan ‘het lieflijck beginsel vande vrijagie deses deughdsamen paers’ (blz. 569), die jammer genoeg zo ongelukkig zou eindigen. Want de liefde maakt blind en ze doet de verliefden geloven dat niemand hun verblinding ziet. Zo verging het ook Willem en Margriet. Zeer velen merkten het wel, maar ze zwegen of moeiden er zich niet mee, want zij kenden de vader, ‘die soodanighe minnepootjens niet langhe verdragen soude’ (blz. 571). Tenslotte waarschuwde iemand de moeye, die Margriete terzijde nam. Het meisje bekende haar liefde, waarvoor de moeye ten zeerste waarschuwde, omdat de vader best eens kon wensen dat zijn dochter zou trouwen met iemand uit de stad zelf. Margriet verzekerde haar dat zij ervan sterven zou. Uiteindelijk beloofde de moeye voor haar nichtje ten beste te spreken bij de vader. ‘De schamele dochter meynde dat sy alreede de fortuyn by den hayre hadde, ende alle haer leet ende verdriet overkomen was’ (blz. 582). Helaas! ook hier volgde ‘het ongheluck de vrolyckheyt ende genoeghte der menschen geerne kort op de hacken’ (blz. 582): nog vóór de moeye met haar broer had kunnen spreken, ging ‘de goede man’ (blz. 582) op zekere dag langs de straat en daar zag hij hoe ‘Willem, sittende in een gaelderie van seker huys omtrent sijnent, onder een deel Ionghe dochters, naer ouder gewoonte (daer de Vader niet van en wist) Margriet in sijn armen hadde, ende seer vriendelijck troetelde, sonder dat sy hem eenigen wederstant dede, oft haer selven te were stelde’ (blz. 583). Wel deed de vader of hij niets gemerkt had, maar toen hij zijn buurman en goede vriend ontmoette, vroeg hij ‘half al lacchende, doch alzoo dat het hem niet beneden de kin en gingh, sijnen vriendt of hy dien Venusiancker niet en kende, die sijn Margrietken zoo beleefdelijck was feesterende’ (blz. 583). In de mening dat Margriets vader niet goed zag, antwoordde de buurman te goeder trouw dat het Willem was, de toekomstige man van Margriete! Daarover was de vader zeer verbolgen en hoeveel goeds de buurman ook nog over Willem vertelde, het mocht niet meer baten: de vader ‘nam eenen onverzoenlycken haet op teghens Willem’ (blz. 585); nooit | |
[pagina 286]
| |
ofte nimmer zou hij aan de student zijn dochter ten huwelijk geven, omdat deze niet eerst de vaderlijke toestemming had gevraagd. Pas had Margriet de voet over de dorpel gezet, of haar vader verbood haar ten strengste nog buitenshuis te komen, tenzij in gezelschap van haar moeder. Het meisje wist niet wat te denken. Om ‘sijn fantasien ende swaermoedigheydt te vergheten’ (blz. 588) ging de vader weer de stad in, waar hij zijn zuster, de moeye, ontmoette, die juist op weg was naar zijn huis. Met haar had hij wat te bespreken, zei hij tot haar grote ontsteltenis, waarop ze naar haar huis gingen. Ondanks de waarschuwingen van de moeye nam de vader zich voor de ‘Schotschen Edelman’ (blz. 594), deze ‘Edelman van deux aes’ (blz. 595), dat ‘Edelmanneken van een deuyt’ (blz. 597) uit Margriets hart te bannen. Graag had de moeder haar dochter geholpen, maar toen ze van haar schoonzuster het voornemen van haar man te horen kreeg, vermaande zij Margriet tot lijdzaamheid. Het meisje uitte haar opstandigheid in heftige woorden, waardoor beide vrouwen in tranen uitbarstten. Toch mocht hun voorspraak bij de vader niet baten: hij zou Margriet dwingen! Dat vernam Margriet van een dienstmaagd, die op verzoek van het meisje de boodschap ook overbracht aan de minnaar; daarbij zond Margriet hem nog een briefje met de belofte van eeuwige trouw en met een gouden ring als onderpand. Omdat de vader ‘bynaest van ure tot ure Margrietens camer besocht, ende alle doosen, koffers, ende kantoiren doorsnuffelde’ (blz. 601), kon Willem haar niet dadelijk schrijven; de dienstbode werd dan ‘een tolck ende beduydster van haerluyden passien’ (blz. 602). Noch met gestrengheid, noch met goedheid kon de vader iets bereiken. Daarom besloot hij Margriet uit te huwelijken aan een andere man. Bitter en opstandig antwoordde het meisje, zodat de vader haar in haar kamer opsloot. Dit vernam Willem dank zij de dienstbode en hij liet Margriet verzoeken haar vader tenminste enige hoop te geven dat zij hem zou gehoorzamen. Toen vond de vader een geschikte huwelijkskandidaat voor zijn dochter. Ook de moeder en de moeye waren er blij om: nu konden ze hopen dat Margriet haar Willem spoedig zou vergeten. Ze poogden zelfs haar tot gehoorzaamheid over te halen, wat ze des te gemakkelijker achtten, omdat Willem de stad verlaten had. Maar het meisje bleef halsstarrig en opstandig, zodat de moeder haar scherpe verwijten maakte. En plotseling werd Margriet gedwee, tot grote vreugde van iedereen in huis. De vader stond haar zelfs toe, weer op straat te komen. Margriet maakte nu van de gelegenheid gebruik om Willem door haar dienstbode alles te melden, ook het voorgenomen huwelijk, ‘'t welck sy nochtans hoopte te beletten, doch sonder te segghen op wat maniere’ (blz. 609); tevens be- | |
[pagina 287]
| |
vestigde ze hem haar onvoorwaardelijke trouw. Willem antwoordde in een brief dat ze toch haar ouders maar moest gehoorzamen, hoe zwaar het hem ook viel, ‘ende besloot eyndelick sijnen brief met dese navolgende veerskens’ (blz. 610):
Mijn ghewoonelijcken nacht heeft nu den dach begheven (XLII).
Daarmee stond voor Margriet haar besluit vast: de dood. Ze toonde zich gewillig en met alles verzoend, zodat tot de ondertrouw werd besloten; ze beloofde haar vader te tonen ‘dat sijne beleeftheyt niet weynigh op haer ghewonnen hadde, ende dat sy verhoopte hem kortelingh de vruchten van dien overvloedighlijck te doen smaecken’ (blz. 612). Zo misleidde ze iedereen. De ganse dag was ze vrolijk; wel at ze 's avonds niet, onder voorwendsel dat ze zich niet te best voelde. Aan de dienstmaagd die haar hielp uitkleden, luchtte zij evenwel haar hart, met het verzoek dat ze om middernacht zou terugkeren. Bij kaarslicht schreef het meisje twee afscheidsbrieven, een voor haar minnaar en een voor haar vader. Dan trok ze haar beste kleren aan, ‘maecte sick toe als een Bruyt’ (blz. 614) en wachtte. Toen de dienstbode kwam, hield Margriet zich alsof ze wilde bidden. Ze gingen naar de binnenplaats, waar een grote put was. Margriet, ‘de dwase minaresse’ (blz. 617), zond de maarte weg om haar ‘getijdeboecxken’ (blz. 618) te halen en stortte zich met een luide klacht in de put. IJlings kwamen de huisgenoten toegelopen. Nu was de vader wel bereid Margriet haar zin te geven. Nog levend werd zij uit de put opgehaald, maar Margriete, tot inkeer gekomen en berouwvol om haar zondig bestaan, stierf aan de gevolgen. Haar daad werd geheim gehouden en Margriete eervol begraven. Troosteloos bleven haar ouders achter, troosteloos was ook Willem. ‘Doch was hy noch onghelijck droevigher, als hy uyt den Brief, die de Dienstmaeghd hem droegh, verstaen hadde dat sy moetwillens was in de Put ghespronghen, op dat niemandt als hy, den roof en ghenote van haren Maeghdom’ (blz. 646 = 624). Dan besluit de verteller: ‘Hier soud' ick u het beklagh dat hy dede over dese doodt, sijne veelvoudige pelgrimagien nae 'tgraf, ende de Rijmen by hem ghemaeckt wijdt ende breedt konnen uytmeten: maer om niet te langh ende verdrietigh te vallen voor den Leser, als mede om dat wy noch hebben te spreecken van een deerlijcker ende tragijckscher stuck, als wel ditte, so geef ick u selfs te bedencken, wat ick hier al voor by gae, ende in wat ancxt ghy soudt wezen, indien ghy soo dierbaren saecke verloren hadt, ende dat noch door soo woedenden middel, ende toedoen van de ghene die het ongeluc hadden behoort te verhinderen’ (blz. 646-625, foutief voor 624-625). | |
[pagina 288]
| |
XXXVII ChansonCeste closture verdoyante,
Ceste entrelassure plaisante,
Ce Dedalus tortilloné,
N'a tant de sentiers, & de sentes,
5[regelnummer]
Tant de tours, & voyes latentes
Que mon coeur, las! enuironné,
De mille, & mille controuerses,
De mille passions diuerses,
De mille enlacemens d'amour,
| |
[pagina 289]
| |
XXXVIIDit groen besloten perck, dees heugelijck gevlochtenGa naar voetnoot1
Kromloopende Dool-hof. Heeft zoo veel wegen niet,Ga naar voetnoot2
Noch so veel strengel-paen hoe veel mender oock siet,Ga naar voetnoot3
Al swierdense, noch in duyst-mael duysent bochten.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Of laes! mijn teeder hart werdt omringt en bevochtenGa naar voetnoot5
Met duysent, en duysent geschillen, en verdrietGa naar voetnoot6
Met duysent swaricheen, met duysent stricjens dietGa naar voetnoot7
De Hartstocht, noch de kunst 'tontbinden niet vermochtenGa naar voetnoot8
| |
[pagina 290]
| |
10[regelnummer]
Et ne sçais trouuer vn Thesee,
Lequel mon ame ainsi lassee
Deliure de ce grand destour.
Vne belle seule a puissance,
Par sa beauté & assistance,
15[regelnummer]
De m'oster de ce doux tourment:
Elle peut rompre ces clostures,
Ces espines, & ces pointures,
Et ces diuers enlacemens.
| |
[pagina 291]
| |
En gheenen Theseus hier noch elders en rijstGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die mijn vermoeyde siel de rechte uytkomst wijstGa naar voetnoot10
Om van den omwegh groot, juyst na de poort te loopen.Ga naar voetnoot11
Een schoone heeft de macht met haer lieflijck aenschijnGa naar voetnoot12
Dees kan mijn kercker swart, en al mijn soete pijnGa naar voetnoot13
En al mijn banden swaer wel lichtelijck ontknoopen.Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 292]
| |
XXXVIIIAh nuict qui m'es fidelle témoignage
De la langueur que ie souffre en veillant,
Nuict que me tient à demy sommeillant,
Pour contempler de ma belle l'image:
5[regelnummer]
Si ie ne sens d'icelle que l'ombrage:
Et que l'effort qui me va assaillant.
Fais qu'vn sommeil long ioyeux & plaisant
Face eclarcir l'épais de ce nuage,
A cette fin que ie sois plus heureux
10[regelnummer]
Durant l'obscur de ton manteau ombreux
Que lors qu'vn iour le bas monde illumine,
Fais que le songe aye pitié de moy,
Puis qu'vn tel bien ne sçait auoir la foy
Que i'ay offert à ma rigueur benigne.
| |
[pagina 293]
| |
XXXVIIIO Nacht! o lange Nacht! my een getuyghe trouw,Ga naar voetnoot1
Van 'tgene dat ick ly, in mijn becommert waken:Ga naar voetnoot2
Nacht! die my slaep-loos hout, doch om geen ander saken
Dan om te mercken deur, de schoonheydt van mijn VrouwGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Als ick de schadu daer ten minste van aenschouwGa naar voetnoot5
So kan't een soete slaep voor my bedroefde maken,Ga naar voetnoot6
Och! wilt dit dicke wolck niet uyt mijn oogen schakenGa naar voetnoot7
Want in haer Duysternis ick my geluckigh houwGa naar voetnoot8
Iae meerder, och veel meer dan als de gulde stralenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
De laghe wereldt hoocht: en de begraven dalenGa naar voetnoot10
Met 't goude gloors verciert van de schitt'rende dach.Ga naar voetnoot11
O soete droom! ach hebt! melyen met mijn sinneGa naar voetnoot12
Nadien de trouw ghejont, mijn lieve vyandinneGa naar voetnoot13
In haer versteende Hert, soo vele niet vermach.
| |
[pagina 294]
| |
XXXIXMarguerite mon coeur & desir de ma vie
Si seule tu n'es point, mon espoir, & m'amie,
Et si d'autre que toy peut auoir part en moy,
Si autre à mes souhaits, mon vouloir & ma foy:
5[regelnummer]
Que iamais ie ne sois si heureux, que mon aise
Ne soit plein de trauaux, que iamais on n'apaise
Mon desir que de pleurs, de mécontentement.
Mais si ie suis tout tien tout tien entierement
Si mes souhaits (ô des belles l'elite)
10[regelnummer]
Ne voyent rien que leur bien Marguerite,
Si tu as seule, & mon coeur & desirs
Si en toy gist le plus de mes plaisirs:
Regarde moy & cognois que ma vie
Est vegetee, & regie & rauie
15[regelnummer]
Par ton effort,
Par ton suport.
Tu és l'adresse
De ma liesse
Tu és mon coeur,
20[regelnummer]
Et ma vigueur,
Et le seul aise,
Où ie m'apaise.
| |
[pagina 295]
| |
XXXIX
Margriete Lief mijn hert', en wensche van myn leven
Soo ghy alleen niet zyt, myn Hope, mijn Vriendin;
Of so myn herte brant van yemants anders minGa naar voetnoot3
Of soo ick heb myn Trouw aen andere gegeven,
5[regelnummer]
So moet ick nimmermeer so luckich syn verheven,Ga naar voetnoot5
Of mijn vreuchd sy vol pijn, en mijn begeert vol smert;
Maer ben ick u geheel met Lijf met Siel met Hert.Ga naar voetnoot7
Met wenschen, en met wil in alles toeghedreven:Ga naar voetnoot8
En so mijn sinlijckheyt op niemant anders sietGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Als op ons hoochste roem d'eerwaerdige MargrietGa naar voetnoot10
En so mijn lust en goedt sijn al in u gheleghen?Ga naar voetnoot11
So aenschouwt en bekent dat mijn levens belietGa naar voetnoot12
Bestaet door uwe gunst. Goddin die my ghebietGa naar voetnoot13
Ghy sijt mijn ooch, mijn kracht, tot u ben ick genegen.
| |
[pagina 296]
| |
XLLes couleurs, & naif de ma fleur sont l'élite
De tout ce qui reluit en la beauté des cieux,
Le blanc, le vermeillon, & l'attrait gracieux
De la varieté de cette Marguerite
5[regelnummer]
Sont l'ornement plus beau de nature: & m'incite
Cette diuersité à n'oster point mes yeux
De dessus ces couleurs, de ces traits, de ces feux
Et pour iouyr dequoy, tout autre bien ie quitte,
Marguerite tu as & mes gais pensemens,
10[regelnummer]
Mes premiers brillans feux, mes follastres tourmens
Et des souspirs diuers les peines gracieuses.
Tu as de mes amours les fredons les premiers
Qui de mes passions peignent les traits diuers
Et pour toy te seruant, ie caresse les Muses.
| |
[pagina 297]
| |
XLDe verwen van mijn bloem wiens schoonheyt aengeborenGa naar voetnoot1
Klaer bralt, en blinckt door al dat inde werelt is.Ga naar voetnoot2
Het wit en 'tvermilioen so lieffelick als frisGa naar voetnoot3
Met uytghesondert gloor op dese parle glooren,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Aentreckelijck ghelaet! Aennemich int bekooren!Ga naar voetnoot5
O Eere van ons lant! van reden rijc en wis,Ga naar voetnoot6
Mijn oogen sien u glans door dicke duysternisGa naar voetnoot7
Om welcx soet genot ic alles heb verloren.Ga naar voetnoot8
Margriete! Lief, ghy hebt mijn blijgeestich gedacht
10[regelnummer]
Verbijstert en gherooft, en in mijn siel ghebracht,
Een lieffelijcken pijn die niet en dijt tot schennisGa naar voetnoot11
Ghy hebt mijn eerste sangh, en mijn verliefde klachtGa naar voetnoot12
In t'welck ick schilder, laes! mijn lyen dach en nacht,
Doch om u dienst te doen soeck ick der Musen kennis.Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 298]
| |
XLIL'esté n'est si bouillant qu'il puisse en son ardeur
Alterer, ou faner, rien oster ou décroistre
Rien secher ou tarir, ny empescher le naistre
L'accroist, & le parfait en ma celeste fleur.
5[regelnummer]
L'Hiuer n'est si hideux, ny plein de tel horreur
Qu'il puisse destourber cette fleur de paroistre
Toute saison de l'an que ie sçay recognoistre
Parmy neige, & glaçons, tant puissante est ma fleur.
L'automne deuorant ne s'aigrit sur ma plante
10[regelnummer]
Le printemps d'elle prend sa source renaissante,
C'est elle qui remet toute plante en effort.
Tousiours est sa beauté en estre blanche, & viue
Tousiours sa gayeté vermeillette & naiue,
Et sur ma fresche fleur l'enuie point ne mord.
| |
[pagina 299]
| |
XLIDen soeten Somer is soo brandent niet noch heet
Dat door sijn hitte hy ten minste souw verdoemeGa naar voetnoot2
Die schoon volkomentheydt van mijn Hemelsche bloemeGa naar voetnoot3
Met schrookingh, dorst', oft droocht, of diergelijcken leet.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Den wrangen Wint-heer is so wrevel niet noch wreetGa naar voetnoot5
Al mach hy van gheweldt hooch pochen, snorcken roemen,Ga naar voetnoot6
Van Hagel, Ys en Sneeuw, oft wat men meer mach noemen:
Behijselt, noch verblauwt, haer rijck vermalet kleet.Ga naar voetnoot8
De hevighe Herfst kan mijn bloempje niet verstooren.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die lieve Lenten wert door haer aenschijn gheboorenGa naar voetnoot10
Oock al de Vruchten die het Iaer by beurten gheeft.Ga naar voetnoot11
Haer schoonicheydt blijft wit en levendigh int groeyen,Ga naar voetnoot12
Haer bleeckicheyt blijft root, en gloor-rijck in het bloeyenGa naar voetnoot13
Dies op mijn versche bloem geen nijt noch tijt en heeft.Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 300]
| |
XLIILe iour faillant à ma nuict coustumiere,
La paix fuyant de ma belle guerriere,
La vie estant surprise par la mort:
M'ont ià reduit en vne fosse obscure,
5[regelnummer]
Et captiué en la prison tresdure,
D'ennuy sans fin, d'angoisse, & déconfort.
| |
[pagina 301]
| |
XLIIMijn ghewoonelijcken nacht heeft nu den dach beghevenGa naar voetnoot1
En van mijn Crijchsvrou is de vrede flucx verdrevenGa naar voetnoot2
En 't leven vande doodt becinghelt en beleyt.Ga naar voetnoot3
Dees hebben my alreet ghekerkert en ghevanghen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
In die ghevanckenis, daer ick my voel bevanghenGa naar voetnoot5
Van onend'lijcken angst en van mistroostigheydt.Ga naar voetnoot6
|
|