delijk’ voor hield als hem iets zou overkomen, waarop de agent - plotseling actief - 's mans hand wegsloeg met de woorden: ‘Wat voor schijt maak je?’
De agent die mij verhoorde, stond ook op. ‘Hoe kun je een schietbeweging tegen een agent maken?’ verdraaide hij de zaak geroutineerd. Vervolgens stoof uit Verhoorkamer i een collega in burger met een honkbalpetje op. ‘Kan ik rustig werken of niet?’ blafte deze de man tweemaal in zijn gezicht. De tengere man schrompelde ineen als een weerloos hert dat zich van drie kanten belaagd ziet, en droop af.
‘Meneer Brave gaat over ons schrijven,’ reageerde mijn agent lichtelijk betrapt toen hij mijn naam uittikte.
‘Hoezo?’ vroeg ik.
‘Wat is uw beroep?’
‘Journalist.’
‘Nou dan. Maar u heeft zelf gezien dat de man een schietbeweging maakte.’
‘No span,’ - maak je niet druk - zei ik. Het feit alleen al dat ik bij zo'n politiekorps een naam heb, vond ik benauwend genoeg.
Kort daarop, toen ik een vriendin van het vliegveld afhaalde, zag ik Waaldijk - de voorzitter van de omstreden mensenrechtencommissie - lopen. Waaldijk mijdt de pers als de pest. Ik stapte op hem af en groette beleefd. Hij keek aanvankelijk uiterst vriendelijk en schudde mij de hand. Maar toen hij mijn naam hoorde, trok hij zijn hand terug alsof hij schrikdraad had vastgepakt. ‘Ik praat niet met journalisten.’ Hij ging er als een speer vandoor.
Twee weken later was ik weer op het vliegveld, ditmaal om de vriendin uit te zwaaien. Nadat we uren in de rij hadden gestaan, bleek zij geboekt te hebben voor een andere datum. Ze moest beslist naar huis, maar de stewardess zei weinig hoopgevend: ‘De wachtlijst is vol.’ Nadat we er enige tijd radeloos bij hadden gestaan, kreeg ik plotseling een por in mijn zij. ‘Meneer, wilt u zich hier verwijderen.’ Het