niet zozeer diervriendelijkheid als wel de kick van het hebben van een groot erf, die me tot de nobele houding heeft gebracht ze van de straat te plukken; op mijn etage in Amsterdam had dit nimmer gekund.
Al met al is het verwonderlijk hoe in Nederland mijn houding ten aanzien van dieren is veranderd. In Suriname leerde je dat dieren een eigen plaats hebben: buiten. Als je een hond had aangeraakt, moest je grondig je handen wassen. Tegen een hond praten, dat deed je niet. De enige twee woorden die een Surinaamse hond kent, zijn wellicht ‘mars gwe’ - donder op. Toen wij in Nederland kwamen en werden geconfronteerd met honden die in huis op de bank lagen, aangesproken, geknuffeld en zelfs gezoend werden, was dat een hele overgang. We moesten wel lachen om die ‘vieze Hollanders’.
Nu jaag ik mijn Surinaamse vrienden opzettelijk de stuipen op het lijf door mijn katten uitgebreid te knuffelen. Heerlijk, zoals ze dan vol afschuw kijken. Het is inderdaad niet aan te bevelen een Surinaamse hond te knuffelen, want die wroet overal in als een straatvarken, eet allerlei rotzooi en zijn pels is een verzamelplaats van ongedierte. Bovendien stinkt hij.
Het overschot aan trouwe viervoeters ervaart menigeen als ‘overlast’, met alle gevolgen van dien. Met name straathonden hebben echt een hondenleven. Ze worden opgejaagd, geslagen, aangereden, vergiftigd en soms beschoten. Al deze hinderlagen maken van de Surinaamse hond een ware survivor, waarbij de lichtste verslapping van de alertheid de dood tot gevolg kan hebben. Met name op de weg, waar het credo ‘ik rem ook voor dieren’ geen opgang doet.
Daar de erfhond zichzelf uitlaat, is het ook voor hem verre van vanzelfsprekend dat hij een veteraan wordt. De verstijfde kadavers - waarop je regelmatig in de bermen stuit - liggen erbij als sculpturen van gevallen helden aan het front, meestal met een spottende grimas van blootliggen-