Enkele reis Paramaribo. Terug in Suriname
(2000)–Iwan Brave– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
komt dan weer boven. Ik weet nog dat je vroeger een portie bami voor een dubbeltje kon kopen, dat kreeg je dan mee in een blad van de bananenplant. En voor een paar cent had je een kinderhand vol snoep. Onlangs zijn de nieuwe vijfduizend- en tienduizendbiljetten uitgegeven. De enorme duik die de Surinaamse munt heeft gemaakt, is zelfs voor de Surinamers zo onwerkelijk dat er nu wordt gezegd dat ‘Sf’ - de aanduiding voor de Surinaamse gulden - staat voor ‘sciencefiction’. Als kind was ik in Nederland trots op de Surinaamse gulden. Als er lacherig over mijn land van herkomst werd gedaan, kon ik tenminste zeggen dat de Surinaamse gulden dubbel zoveel waard was als de Nederlandse. Nu, terug in Suriname, heb ik een andere identiteit opgeplakt gekregen, en ben ik in veler ogen een ‘rijke bakra’, wiens Nederlandse gulden meer dan het tweehonderdvoudige van een Surinaamse is. Iemand dus die je zoveel mogelijk moet plukken. Het is de reden dat ik fietsend op weg ben met een lastige missie. Ik heb een bevriende Nederlandse fotograaf te logeren. Ik had hem nog zo gewaarschuwd goed op zijn geld te letten, omdat ik niet kon instaan voor mijn nieuwe schoonmaakster. Tevergeefs. Mijn gast had zijn koffer opengelaten met zijn geldbuidel erin. 's Avonds bleek hij zo'n tweehonderd Nederlandse gulden armer. Omdat hij twijfelde over het precieze bedrag, verbood ik hem de schoonmaakster erover aan te spreken. Iemand van diefstal beschuldigen doe je niet lichtvaardig. Later in de week, toen ze weer kwam, hebben we zijn geld goed weggestopt. Dachten we. ‘Heb jij nou een grap met mij uitgehaald?’ vroeg mijn logé toen ik die dag thuiskwam. ‘Ik mis weer tweehonderd gulden.’ Ervan overtuigd dat het een veilig plekje was, en vooral uit vrees weer lange tijd zonder schoonmaakster te zitten, wilde ik haar opnieuw nergens naar vragen. Maar vandaag moest ik eraan geloven. Ik miste honderd | |
[pagina 150]
| |
Nederlandse gulden uit mijn portemonnee, die in de slaapkamer lag toen zij daar bezig was. Over het verloren geld was ik niet eens zo treurig. Wel was ik teleurgesteld over het feit dat iemand die ik mijn vertrouwen had geschonken en goed behandelde, van mijn eigen huis een onveilig oord maakte. Aangekomen bij de schoonmaakster - die in armoedige omstandigheden leeft - vertel ik haar de reden van mijn bezoek. ‘Ik zweer op God en mijn moeders buik waaruit ik kom, dat ik geen geld heb gestolen,’ tracht ze me in het Surinaams en gebarend naar de lucht van haar onschuld te overtuigen. Als dat geen indruk blijkt te maken, vloeien er tranen. ‘Meneer Iwan, ik durf niet meer te komen, want als er weer geld ontbreekt, verdenkt u mij.’ Natuurlijk had ik op Gestapoachtige wijze kunnen zeggen: ‘Je liegt.’ Maar ik zeg: ‘Droog je tranen, misschien wil God op een of andere manier dat je niet bij me mag werken.’ Na een vruchteloos debat, waarin ze beweert niet eens te weten hoe Nederlands geld eruitziet en een ‘godvrezend’ mens te zijn, vertrek ik nog altijd even ontluisterd. Onderweg geniet ik van de bemoedigende zon en nuttig een bami, die me vijftienhonderd gulden kost. In het centrum passeer ik het monument van de 25-februarirevolutie, met als hoofdingrediënt de resterende betonnen pilaren van het voormalige hoofdbureau van politie, dat de militairen vanaf de rivier in brand hebben geschoten. Het monument wordt voorzien van een verse verflaag, het zand in de omgeving aangeharkt. De weg is gedeeltelijk afgezet met een blauw bord waarop staat: werk in uitvoering - milieubeheer. Men maakt zich op voor de jaarlijkse herdenking. Vannacht zal ex-revolutieleider Desi Bouterse bij de kranslegging een speech houden. Het is met recht een revolutie geworden. Suriname staat vandaag de dag op zijn kop, maar die steekt dan wel in het moeras. | |
[pagina 151]
| |
Aan de Waterkant, karakteristiek vanwege zijn eettentjes, doet een zwerver ongestoord zijn behoefte. Zijn zindelijkheid bestaat niet uit het afvegen van zijn kont, waaraan een klodder stront blijft plakken, maar uit het begraven van zijn hoop met een stuk hout. Een versleten krantenverkoper die ik ken, sjokt voorbij. Ik klamp hem aan voor een krant en biedt hem een biertje aan. We proosten. Ik vertel hem over mijn schoonmaakster en het oude muntbiljet. ‘Vroeger waren we wel arm, maar niet armoedig en we stalen niet van elkaar. Die revolutie heeft niet veel goeds gebracht,’ tracht ik in een baldadige bui zijn sentimenten te bespelen. ‘Ja,’ zegt hij diplomatiek, ‘maar vroeger was alles ook goedkoper.’ Hij vertelt dat hij als ‘colporteur’ per dag tweehonderd kranten opkoopt en de hele dag zoet is met het slijten van dat pakket. In mijn zak heb ik nog een biljet van tweeduizend. ‘Schud me de hand,’ zeg ik. Als hij mij zijn hand aanreikt, stop ik hem het biljet toe. ‘Zie het maar als een revolutietip.’ De man glundert. Ik fiets weg. Het is net sciencefiction: ik, de rijkaard, die in een handomdraai iemand als fooi diens dagomzet toeschuift.
28 februari 1998 |
|