matisering en werkt op hbo-niveau. Toch wil hij graag in Suriname komen wonen, want hij draagt het land een warm hart toe. Ook is hij bereid behoorlijk in te leveren op zijn inkomen, voor een ‘buffer’ heeft het gezinnetje de afgelopen jaren flink gespaard.
Vijf weken geleden was het dan zover, het grote moment. Hoewel hij kwam solliciteren op uitnodiging van een automatiseringsbedrijf dat onder beheer van twee toonaangevende banken staat, had Kenneth alle reis- en verblijfkosten voor eigen rekening genomen. Met vrouw en dochtertje verbleef hij in een duur appartement. Het doel was na dit bezoek ‘binnen enkele maanden in Nederland op te breken en naar Suriname te verhuizen’.
Kenneth heeft het druk gehad met zijn gesprekken met het automatiseringsbedrijf, en met het zoeken naar een perceel waarop het toekomstige gezinshuis moet verrijzen. Ik heb hem dus weinig gezien. De dag voor zijn vertrek werd ik uitgenodigd om te komen eten.
‘Weet je hoeveel ze me aanbieden? Je mag maar één keer raden,’ vraagt hij op het terras waar een aangename wind staat.
Ik voel nattigheid en gok: ‘Vijfenzeventigduizend gulden.’ Ik zit er niet ver naast.
‘Zesentachtigduizend gulden! Dat is pak 'm beet vierhonderd Nederlandse gulden,’ zegt Kenneth.
‘Wat nu?’ vraag ik bezorgd.
‘Dat betekent dat we over vier maanden dus niet emigreren. Ik zei tegen die directeur: “Maar daarvan kan mijn gezin het hoofd niet boven water houden, daarvan kan ik niet eens de huur betalen.”’
Kenneth lacht voortdurend, maar om zijn lippen hangt een vleugje ontgoocheling. Zijn deceptie is karakteristiek voor het Surinaamse emigratieprobleem. Van degenen die de grote oversteek willen maken, wordt geëist dat zij genoegen nemen met de plaatselijke, financiële normen. Dit vloeit niet alleen voort uit armlastigheid, maar heeft ook te