mengeling van Surinaams en Nederlands.
Na ons roti-ontbijt zetten we de rit voort via de ‘oostwestverbinding’. Terwijl de weg in het oosten van het land voornamelijk langs armoede en verval voert, brengt het westelijke gedeelte je langs mooie erven en landerijen die overduidelijk het resultaat zijn van bedrijvigheid. De berm is keurig gesnoeid. Een lust en rust voor het oog. Hier lijkt Suriname nauwelijks te lijden onder de economische recessie.
Ook als er in Paramaribo een gebouw verrijst, betreft het meestal Hindoestaans ondernemerschap. Het cliché van de Hindoestaanse landarbeider gaat niet meer op. De Hindoestaan is volledig geëmancipeerd en munt uit in de medische en juridische beroepen. De Hindoestanen vormen inmiddels een grotere gemeenschap dan de creolen. ‘De Hindoestanen nemen het land over,’ wordt er gezegd. Anderen zeggen: ‘Hindoestanen hebben het land allang in handen.’
Op onze route passeren we een tafereel dat mij doet denken aan hoe Suriname in mijn herinnering verankerd was: een zandweg, oneindig en licht kronkelend door het groen, met daarboven de blauwe lucht. Gedreven door nieuwsgierigheid besluit ik te keren en de zandweg in te slaan. Deze blijkt niet oneindig, maar loopt dood na een bocht. We rijden over een dijkje naar het eind, waar een oude bestelbus staat waarnaast een berg komkommers ligt.
In een veld staan een Hindoestaanse man en vrouw rustig maar gestaag komkommers te plukken. Als we groeten, zwaaien ze beleefd terug en gaan onverstoorbaar door. Even later komt de man met een mand komkommers van het veld. Zijn kleren zijn versleten en zijn gulp is defect. We stappen op hem af en vertellen dat we aan de wandel zijn en dat we zomaar het weggetje zijn ingeslagen. ‘Dat is de manier om in Suriname te wandelen,’ beaamt hij.
‘Zondag, zo veel zon en dan nog aan het werk,’ hou ik het