De tuinman kwam niet opdagen op de eerste afgesproken dag. Nadat hij ruim een week niets van zich had laten horen, stond hij plotseling voor mijn neus. ‘Ik was ziek,’ zei hij op ongeloofwaardige toon. Ik liet hem toch maar beginnen. Toen ik na een paar uur doorhad dat hij de klus in één keer wilde doen, en hem aan onze twee-fasenafspraak herinnerde, zei hij verongelijkt: ‘Baas, ik had vandaag gerekend op extra geld.’ Ik hield voet bij stuk, want hij wilde duidelijk over mij heen lopen. Na uitbetaling zei hij: ‘Ik kom niet meer, zo is het niet de moeite waard.’
Op mijn huidige adres besloot ik het geheel anders aan te pakken en schakelde ik een buurjongen in. Mooi, zo buit ik niemand uit en help ik een scholier aan extra geld. Bovendien gaat er ook nog iets pedagogisch van uit, dacht ik. Het werd een aanhoudend proces van het niet nakomen van afspraken. En áls hij kwam opdagen, werd er nauwelijks gewerkt. Ik schrok van het feit dat een jongere een voor het land zo funeste mentaliteit van ouderen al kopieerde. Mijn preek over aanpoten en het land opbouwen, ging het ene oor in en het andere weer uit. Uiteindelijk gaf ik het op.
Gretig reageerde ik van de week op een ‘tuinman’ die aan kwam fietsen en spontaan zijn diensten aanbood. ‘Voor mij is het belangrijk dat de tuin wordt aangeharkt en het gras tussen de tegels wordt verwijderd,’ instrueerde ik hem. De man vroeg vijfduizend gulden. Veel te veel, maar ik wilde per se een nette tuin en ging akkoord.
Na een kwartier kwam hij klagen over het taaie gras. ‘Ik moet het er met mijn vingers uittrekken en dat doet pijn.’ Met een quasi-pijnlijk gezicht toonde hij zijn eeltvingers. ‘Ik denk niet dat ik het vandaag af krijg.’
‘Zie maar hoe ver je komt,’ zei ik, niet ingaand op het ritueel van de meer-geldwens. Tien minuten later kwam hij weer en zei dramatisch: ‘Meneer, zoekt u maar iemand anders. Ik schiet niet op. U hoeft me geen geld te geven... als u niet wilt.’ Terwijl hij slachtofferig zijn gereedschap op