Centrale Markt passeer ik voornamelijk een enkele doezelende fruitverkoopster die niet van ophouden weet, semi-onverlaten en straathonden. Het aantal met vuil aangekoekte zwervers die levenloos in nissen slapen, is schrikbarend. Bij het veer onthult eb de enorme hoeveelheid gedumpt afval op de bodem van de Surinamerivier, waar ratten een speelse parade houden.
Verderop, tussen vissersboten die op zinken na dood zijn en het wegrottende, historische waaggebouw, staat een openluchtbar zonder enige klandizie. Uit de boxen schalt de speech van Bouterse. ‘Ik heb nooit een advocaat gewild, omdat het politiek is,’ zegt hij galmend over het arrestatiebevel. ‘Het is een publiek geheim dat Nederland sinds jaar en dag het proces van vernieuwing in dit land smoort.’ Terwijl Bouterse mij in twijfel dompelt, let ik extra goed op niet in een open rioolput te donderen. Los van de vraag wiens schuld dat zou zijn, wens ik onder zo veel destructie geen dubbele scheenbeenbreuk.
De volgende morgen sta ik met mijn verstand op nul in een van de lange rijen bij de bank. Een innemende oude man achter mij - die kennelijk aan mij afleest waar ik vandaan kom - begint spontaan zijn hart te luchten. ‘Ik was ook een keer voor elf maanden in Nederland, om te wandelen. Sindsdien ben ik agressiever geworden.’ Als hij aanhoudt, vraag ik om een nadere verklaring. ‘Omdat ik daar heb gezien dat dingen anders kunnen en moeten. Als ik hier geld overmaak naar het filiaal in Nickerie, ben ik een halve dag kwijt. In Nederland duurt zoiets nog geen vijf minuten. Daar gaat het om de zaken, hier om persoonlijke belangen. In dit land is het: ik, ik en nog eens ik en jij komt later.’
Vervolgens mijmert hij: ‘Misschien komt het wel doordat we zo veel talen spreken dat we geen eenheid zijn; iedereen praat en doet op zijn eigen manier. Je vraagt je af of het bergopwaarts of bergafwaarts zal gaan. Ik denk bergafwaarts. Ik ben allang gepensioneerd, maar dankzij deze mannen moet ik op mijn zeventigste nog werken om te