lijkt stil te staan. De dorpen bestaan uit hutten met een palmbladerendak en in de kleiwallen zijn traptreden uitgehakt. Vrouwen en kinderen wassen kleren, potten, pannen of zichzelf langs de rivier. De mensen schamen zich niet voor hun naaktheid, maar zwaaien vrolijk als we voorbijvaren.
In de verte is al te zien dat een horde kinderen en volwassenen ons op de hoge wal van Semoisie opwacht. Als we dichterbij zijn, stijgt er gezang op. Even lijkt het alsof het eiland zingt. ‘Wees welkom in Semoisie,’ klinkt het in langgerekte tonen. Nu pas besef ik, lichtelijk bezwaard, in welke setting ik me bevind. De goede buitenwereld is ontwikkeling komen brengen. Als de fotograaf zijn werk begint te doen, neemt het bezwaarde gevoel in mij nog grotere vormen aan.
Via een gammele houten trap klimmen we steil omhoog. Boven schudden we de handen van de dorpskapiteins, die komisch gekleed zijn: lichtbruine officierspet, druk bedrukt t-shirt over een kraaghemd, lakschoenen en in de hand een wandelstaf met koperen ornament. Voor mij een waarlijke parodie op de westerse lifestyle, voor hen een uiting van status en gezag.
De meute begeeft zich naar het frisgeverfde schoolcomplex. ‘Je had dit moeten zien, het zag er vreselijk uit,’ zegt de directrice van de stichting die het project heeft beheerd en uitgevoerd. Na het hijsen van de vlag en het zingen van het volkslied stroomt het klaslokaal vol, waar de ceremonie zal plaatsvinden. De dorpsbewoners en de kinderen gaan achterin staan, de gasten en de kapiteins krijgen een stoel. Alhoewel de blanke pater reeds bij het vertrek aan me was voorgesteld als de ‘geestelijke van het gebied’, is hij door z'n alledaagse kloffie en ingetogenheid mij niet meer opgevallen. Als hij een wit gewaad heeft aangetrokken, zie ik zichtbaar meer leven in hem stromen en is kennelijk zijn beurt gekomen ons in een bepaalde vaart mee te nemen.
Pater Toon schakelt moeiteloos over in een vloeiende