Ik schrik ook van wat ik aan de gemiddelde creoolse eettafel te horen krijg over de Hindoestaan. ‘De Hindoestaan is niet te vertrouwen’ via ‘De Hindoestaan voelt zich geen Surinamer’ tot ‘De Hindoestaan doodt zijn eigen moeder voor een dubbeltje’. Soms gaat dat gepaard met zelfkritiek: ‘Geef een Hindoestaan een gulden, hij gebruikt daarvan een dubbeltje en zet er negen weg. Maar geef een creool een gulden en hij maakt er twee gulden schuld van.’
Het is verontrustend dat het niet zelden de eerste de besten zijn die zich zo uitlaten en menen hun uitspraken met praktijkvoorbeelden te kunnen schragen. Een familielid bleek nadat ik klaar was met lachen, heel serieus toen hij vertelde waarom hij zijn Hindoestaanse buren goed te vriend hield in tijden van vrede: ‘Dan snijd ik hem als eerste zijn strot af als hier de boel losbreekt, want hou ik hem niet te vriend, dan snijdt hij mij als eerste de strot af.’
Terwijl ik zijn vredig in een hangmat schommelende, Hindoestaanse buurvrouw gadesloeg, vroeg ik me af of ook de Bosniërs en Serviërs al die jaren dat soort strategieën in hun hoofd hadden gehad. Hoewel ik erbij blijf dat het allemaal grootspraak is, is het onderlinge wantrouwen dat aan dergelijke uitspraken ten grondslag ligt eigenlijk voldoende reden om maar weer de koffers te pakken.
Menig Surinamer gaat er prat op dat zijn land de ‘kleinste Verenigde Naties’ is, maar weet vaak niet zo goed aan te geven wat de bevolking bindt. Algauw vervalt men in allerlei beeldspraken, die het vooral goed doen in wervende toeristische folders. Een ervan is dat Suriname als een ‘diamant moet worden gezien waarvan de vlakken afzonderlijk opflakkeren’.
De wan-pipelillusie wordt op gezette tijden op het culturele podium geëxploiteerd op een kolderieke wijze zoals je die in Volendam tegenkomt. Zo werd enkele weken geleden bij de viering van het vijftigjarig bestaan van het Cultureel Centrum Suriname een demonstratie gegeven van de ‘veelzijdigheid’ van de Surinaamse muziek. Natuurlijk