te tot ik opgeroepen zou worden voor de ‘visitatie', raakte ik in gesprek met een van de kruiers. Ik probeerde uit te vissen op hoeveel invoerrechten ik moest rekenen.
De nauwelijks geschoold uitziende jongen maakte gewiekst gebruik van de gelegenheid om zijn positie te doen gelden. Hij stelde voor te zeggen dat ik zijn mati - vriend - was, waardoor ik dan ‘haast niets’ hoefde te betalen. Maar dan moest ik hem wel ‘wat lekkers’ geven. Na de deal liep hij naar een douanier, mompelde wat tegen hem en wees naar mij. ‘Brave,’ klonk het daarna op geprivilegieerde toon. Ik had zowaar opeens een naam en werd zelfs voor mijn beurt geholpen.
Maar de douanier was natuurlijk ook niet gek en liet ook even zijn macht voelen. ‘Hoeveel is uw installatie waard?’ vroeg hij, het spel niet te gemakkelijk makend. ‘Duizend Nederlandse gulden,’ probeerde ik aannemelijk te liegen. ‘Dat geloof ik niet,’ kaatste hij terug. Nog net niet hakkelend kwam ik met een rekensommetje per ‘in de uitverkoop gekocht’ element.
Het moment dat ik dreigde te verliezen, kwam er een andere beambte aanzetten. ‘Hoe is het met je?’ vroeg deze. ‘Herken je me niet?’ zei hij quasi-beledigd toen ik tevergeefs in mijn geheugen groef.
‘Als ik je in de Domineestraat had zien lopen, had ik je niet herkend,’ paste ik de tactiek van niet-slijmen toe, nadat hij mijn geheugen had opgefrist.
Hij nam de papieren van zijn collega over en zei bemoedigend: ‘Je begrijpt dat je voor de administratie wel iets zult moeten betalen.’
‘Je hebt vandaag de wind mee,’ zei de taxichauffeur, die alles had gezien en gehoord, op de terugweg. ‘Nu je die jongen goed hebt getipt, word je de volgende keer als hij je ziet meteen geholpen, hoe druk het ook is.’
En zo gaat het in het kleinschalige land van names and faces, waar alles schaars is, maar waar machtsposities te over zijn. Dat de een een vliegtuig kan terugroepen en de