‘Meneer, ik ben al tot het uiterste gegaan. Vanmiddag na enen weer.’
‘Na enen ben ik dood,’ zei ik zo wanhopig dat een man die op de bank zat bulderde van het lachen. Ik lachte mee, want de situatie vroeg om niets anders.
Maar buiten spuwde ik mijn gal tegen Thomas - een jeugdvriend uit Amsterdam - die ik tegenkwam. Een blanke jongen, geboren en getogen in Amsterdam, die al vijftien jaar geleden ‘het gelul van Nederland beu was’ en vertrok naar het geboorteland van zijn opa. Zijn verfijnde snor en baardje verraden zijn Surinaams-Chinese bloed.
‘Gewoon laten gaan. Als je je aan zulke dingen ergert dan red je het niet in Suriname,’ zei hij op kalmerende toon.
‘Zulke dingen?’ stribbelde ik tegen. Ik zei het absurd te vinden dat een lokettiste op grond van haar humeur even bepaalt dat ik geen geld kan laten overmaken.
‘Nee,’ bleef mijn vriend mij kalmeren, ‘als je de culturele achtergronden begrijpt van wat er gebeurt, zal je je niet meer zo gauw ergeren.’ Wat had dat in godsnaam met culturele achtergronden van doen?
De blonde Surinamer ging verder met het blussen van mijn woede. ‘Kijk, dit is een kleine gemeenschap. Het feit dat die vrouw op dat niveau bepaalt dat jij vandaag niet over je geld mag beschikken, geeft aan dat iedereen hier wat te betekenen heeft. Zo kan morgen een ander háár pootje haken, of loodst iemand jou om de hele rompslomp heen, zodat je alles wel snel voor elkaar krijgt. In Nederland mag je dan zogenaamd je zeg je doen, maar het haalt toch geen moer uit, want de machine draait door.
Maar zolang jij leuke stukjes mag schrijven in een Nederlandse krant, zal je dit systeem nooit echt begrijpen. Jij zal pas Surinamer zijn als je op een dag opstaat, al die te voeden mondjes om je heen ziet, en voor een week in het bos verdwijnt om te ploeteren.’ Thomas, die uit eigen ervaring sprak, maakte daarbij zo overtuigend happende